2005
Geen groter godsgeschenk dan goede vrienden
Mei 2005


Geen groter godsgeschenk dan goede vrienden

God kent de behoeften van zijn kinderen, en hij werkt vaak door middel van ons. Hij inspireert ons om elkaar te helpen.

Enkele weken geleden gingen mijn man en ik naar de tempel. Toen we binnenkwamen, werden we begroet door een tempelwerkster, een dierbare vriendin uit onze wijk. Met die begroeting begon een opmerkelijke ervaring. We kwamen meer dan anders veel mensen tegen die we kenden: vrienden uit andere wijken, vrienden uit de gemeenschap, mensen waar we in de kerk mee hadden samengewerkt. De laatste persoon die ik tegenkwam, was een jonge vrouw die ik eerst niet herkende. Ze was lieftallig en toen ze begon te praten, herkende ik haar meteen: Robin, een van de lauwermeisjes toen ik voor het eerst jongevrouwenpresidente was. Toen we met elkaar spraken, herinneringen ophaalden en nieuwtjes uitwisselden, vertelde ze me hoeveel die tijd voor haar had betekend. Ik had hetzelfde gevoel.

Ik was ontroerd door zoveel vriendelijkheid toen ik uit de tempel kwam en besefte hoe belangrijk vriendschap voor mij is. De Heer heeft mijn geest vaak aangeraakt, en meestal deed Hij dat door de helpende hand van een ander.

Net 38 jaar geleden bezochten mijn man Dean en ik als jonggehuwden mijn ouders in New Mexico. Mijn vader ging een dagje met ons de bergen in, in het noordelijke deel van de staat. ’s Middags zagen we een auto met een lekke band langs de kant van de weg staan. De bestuurder zei tegen mijn vader dat zijn reserveband ook lek was. Hij vroeg of wij hem in de dichtstbijzijnde stad wilden afzetten om de band te laten maken. Mijn vader, die het gezin van de man in de auto zag zitten, zei tegen hem: ‘U haalt het nooit om voor donker terug te zijn. Uw wiel is dezelfde maat als de mijne. Neem mijn reservewiel maar, en als u de volgende keer in Albuquerque bent, kunt u het wiel aan me teruggeven.’

De vreemdeling was geschokt over het aanbod en zei: ‘Maar u kent me helemaal niet.’

De kenmerkende opmerking van mijn vader luidde: ‘U bent toch een eerlijke mens? U brengt het wiel wel terug.’

Enkele weken later vroeg ik mijn vader naar het wiel. Hij zei dat het was teruggebracht.

Mijn vader, die nu 89 is, leeft nog steeds op dezelfde manier. De meeste mensen van zijn leeftijd krijgen eten van ‘Tafeltje-dek-je’, maar mijn vader bezorgt maaltijden bij ‘bejaarden’ thuis. Hij zit vaak bij het bed van vrienden die ziek zijn of op sterven liggen. Hij gaat met zijn kettingzaag op pad om de Rotary Club te helpen met hun jaarlijkse opruimwerkzaamheden. Als ik aan het leven van mijn vader denk, word ik herinnerd aan de woorden van president Packer: Hij is ‘actief in het evangelie’. (‘In rijpere jaren’, Liahona, mei 2003, p. 82). Zoals in de lofzang staat, verrijkt hij het leven van anderen, en daardoor wordt iedereen verrijkt (zie ‘Elk die ons leven hier verrijkt’, lofzang 191). Mijn vader begrijpt wat vriendschap inhoudt.

Als ZHV-presidium horen we vrouwen soms zeggen dat ze de liefde van de Heer niet voelen. Misschien zouden ze zijn liefde meer voelen als ze zijn hand erkenden in de goede daden van anderen jegens hen. Dat kan dan een lid van de wijk of gemeente zijn, een buurvrouw, of zelfs een vreemdeling die blijk geeft van de liefde van Christus en hun zo tot zegen is. Ouderling Henry B. Eyring heeft gezegd: ‘U bent geroepen om de Heiland te vertegenwoordigen. Uw stem wordt zijn stem als u getuigt, uw handen worden zijn handen als u iemand verheft.’ (‘In uw roeping groeien’, Liahona, november 2002, p. 76.) Als wij anderen in de naam van Christus verheffen, zullen ook wij verheven worden.

Een huisonderwijzer die ik ken, bezocht iedere maand trouw een oude weduwe. Maar hij deed meer. Ieder najaar maakte hij de airconditioner van deze zuster winterklaar en controleerde hij haar verwarmingsketel. Was dat de liefde van God of de liefde van de huisonderwijzer? Het antwoord is natuurlijk: beide.

‘Is er een groter Godsgeschenk,

of fijn’re invloed hier beneên,

beter bewijs dat G’ons gedenkt

dan goede vrienden om ons heen?’

(Lofzang 191.)

Ik ben mijn hele leven gezegend met christelijke vrienden — van jeugdvriendinnen tot de vele mensen die ons gezin tot zegen zijn geweest in alle wijken waar we gewoond hebben. Sommige vriendinnen zijn heel anders dan ik. We zijn het oneens met elkaar, we kunnen elkaar zelfs wel eens irriteren. Maar vriendschap laat ruimte voor verschillen — meer zelfs, ze verwelkomt ze. Ik bezoek graag ringen met mensen van verschillende achtergronden, leeftijdsgroepen en etnische afkomst.

Ik koester nu de vriendschap met zuster Parkin en zuster Pingree, en de andere vrouwen in de presidiums van de hulporganisaties. Zij zijn geweldige vrouwen. Ik heb hen bijzonder lief. Na drie jaar kennen mijn lieve zusters in het presidium mij goed. Zij zijn vertrouwd met mijn geloof en getuigenis, maar ook met mijn onzekerheden en zorgen. Zij weten dat ik niet mezelf ben als ik na een lange reis doodmoe ben. Maar ik voel hun liefde en geduld en weet dat zij nog steeds positief over me denken. Ik word versterkt door hun getuigenissen en gebeden; hun glimlach vrolijkt mij op. Wij zijn in ieder opzicht zusters van elkaar.

Ik heb soortgelijke ervaringen in mijn eigen familie. Een van mijn jongere zussen lijdt sinds enkele maanden aan kanker. We wonen niet bij elkaar in de buurt, maar we bellen elkaar geregeld. We praten over liefde, gebeden, herinneringen en tedere getuigenissen nu ze zo’n moeilijke tijd doormaakt. Mijn zussen zijn dierbare vriendinnen. En dat geldt ook voor mijn broers, mijn lieve man, mijn kinderen en mijn kleinkinderen (hoe luidruchtig die kleinkinderen ook zijn).

In de begintijd van de kerk vergaderden de nieuwe leden zich om ‘Zion te vestigen’. Zion was zowel een plek als een doel — het was een geestelijk gevoel. In deze tijd vergaderen we ons niet meer op die manier. Onze wijken en gemeenten zijn nu ons Zion. Maar de geest van Zion kan er alleen aanwezig zijn als de leden voor elkaar zorgen. Helaas horen we soms van vrouwen en mannen die door gekwetste gevoelens van de andere leden van de kerk vervreemd zijn. Als u zich in zo’n lastige situatie bevindt — of u nu iemand pijn hebt gedaan dan wel dat u zich gekwetst voelt — streef naar vergeving; erken uw aandeel in de situatie. Vergeet deze woorden van de Heiland niet: ‘Ik zeg u: Zijt één; en indien gij niet één zijt, zijt gij de mijnen niet’ (LV 38:27).

Ik had onlangs de kans om met een vrouw te spreken die iets over Joseph Smith wilde weten. Ze stond duidelijk sceptisch tegenover zijn roeping en zending. Terwijl ik met haar sprak, moest ik aan de woorden van de Heer aan Oliver Cowdery denken: ‘Sta mijn dienstknecht Joseph getrouw terzijde’ (LV 6:18). Ik hoop dat er van mij van die dag, en van ieder moment van mijn leven, gezegd kan worden: ‘Ze stond Joseph terzijde.’ Ik wil zijn vriend zijn.

Joseph Smith had zelf veel vrienden. Hij zei: ‘Vriendschap is een van de grote, fundamentele beginselen van het “mormonisme”; [zij is bedoeld] om een ommekeer en beschaving in de wereld teweeg te brengen, een einde te maken aan oorlogen en twisten, en mensen te verbroederen.’ (History of the Church, deel 5, p. 517.)

En toch wist hij dat vriendschap meer dan een abstract begrip was. Hij hoorde een keer dat het huis van een broeder door vijanden platgebrand was. Toen de leden van de kerk zeiden hoeveel medelijden ze met hem hadden, haalde de profeet wat geld uit zijn zak en zei: ‘Ik heb vijf dollar medelijden met deze broeder. Hoeveel medelijden hebt u [met hem]?’ (Hyrum L. Andrus en Helen Mae Andrus, They Knew the Prophet [1974], p. 150.)

Hebben wij dezelfde mening over vriendschap als de profeet Joseph Smith? Brengen wij onze goede gevoelens in praktijk? God kent de behoeften van zijn kinderen, en hij werkt vaak door middel van ons. Hij inspireert ons om elkaar te helpen. Als we gehoor geven aan dergelijke influisteringen, begeven we ons op heilige grond, want dan krijgen we de kans om als rentmeester van God een gebed te beantwoorden.

Broeders en zusters, als wij vrienden van de profeet Joseph Smith zijn, zijn we ook vrienden van de Heiland. Blijkt uit onze levenswijze dat wij ‘onz’ ogen richten op uw eer’? (Lofzang 191.) Dat deed Joseph Smith, en dit jaar eren wij de man die de bedeling van de volheid der tijden heeft ingeluid. Wij moeten niet alleen zijn vriendschap ten opzichte van andere mensen in gedachten houden, maar ook zijn vriendschap met en zijn toewijding aan de Heer. De profeet heeft gezegd: ‘Ik verzoen me met mijn lot, wetende dat God mijn Vriend is. Bij Hem zal ik troost vinden.’ (The Personal Writings of Joseph Smith, bezorgd door Dean C. Jessee [1984], p. 239).

Het moet ons allen duidelijk zijn dat onze ultieme vriendschap die met onze hemelse Vader en zijn Zoon Jezus Christus moet zijn. De Heiland heeft liefdevol tegen ons gezegd: ‘Ik zal u vrienden noemen, want u bent mijn vrienden’ (LV 93:45). Het is zijn grootste verlangen om ons, zijn broeders en zusters, bij onze Vader terug te brengen. Wat wij moeten doen, is duidelijk: zoveel mogelijk de eigenschappen van Christus in ons leven ontwikkelen, zijn geboden onderhouden en zijn werk en wil doen.

Als ik terugdenk aan de dag dat ik in de tempel door zoveel dierbaren begroet werd, stel ik me voor dat zoiets ook in ons dagelijks leven kan gebeuren. De liefde die ik toen voelde was als een sprankje reine liefde van Christus, de naastenliefde waarvan ons hart vervuld moet zijn. Ik stel me wijken en gemeenten voor waarin vrienden van elke leeftijd en achtergrond elkaar terzijde staan en hun leven richten op de leringen van Jezus Christus.

Ik geef u mijn getuigenis dat Christus leeft. Ik ben Hem dankbaar. Ik bid dat ik altijd een vriendschappelijke band met Hem zal hebben, en daardoor ook met u. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Afdrukken