2005
Versterk uw broeders
Mei 2005


Versterk uw broeders

Laten we doen wat de Heiland en zijn profeten (…) ons altijd hebben voorgehouden: om dienstbaar te zijn, het geloof te versterken en diegenen geestelijk te voeden die onze liefde en zorg nodig hebben.

In antwoord op de vraag ‘Meester, wat is het grote gebod in de wet?’, zei Jezus: ‘Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.’1

Tot het oude Israël en in de loop der eeuwen hebben zijn profeten altijd deze alomvattende, eeuwige waarheid verkondigd, dat we liefde in onze ziel moeten hebben als we het eeuwige leven willen beërven: liefde voor God, onze eeuwige Vader, en liefde voor onze medemens.

Aan het eind van zijn aardse bediening zei Jezus tegen Petrus: ‘Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.’2

Petrus had een getuigenis van de Geest ontvangen over de goddelijke aard van Jezus Christus. Dat wist Petrus; hij had zijn kennis door openbaring verkregen. Maar zijn bekering, de verandering van zijn hele levenswijze en de aard van zijn persoon, werd na de Pinksterdag duidelijk, toen hij in zijn hart de verandering had ervaren die komt door de gave en het getuigenis van de Heilige Geest.

Ja, broeders en zusters, net als Petrus hebben wij een getuigenis, maar is onze bekering een voortdurend proces in ons leven? Zijn wij niet ieder afzonderlijk een werk in uitvoering in de handen van onze Schepper? Is God anderen door middel van ons tot zegen? Bidden en vragen we wie we namens de Heer tot zegen moeten zijn, wiens lasten we moeten verlichten? Hebben we anderen oprecht lief, net als onszelf?

Toen Jezus tegen de wetgeleerde zei dat hij zijn naaste moest liefhebben als zichzelf om het eeuwige leven te kunnen beërven, zei hij tegen Jezus: ‘En wie is mijn naaste?’ Jezus antwoordde met de parabel van de barmhartige Samaritaan te vertellen en vroeg daarna: ‘Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft.’3 Met deze gelijkenis liet Jezus weten dat eenieder van ons actief liefde en goedheid ten opzichte van alle andere kinderen van onze hemelse Vader moet hebben.

Koning Benjamin leerde de heiligen in zijn tijd: ‘Ter wille van het van dag tot dag behouden van de vergeving van zonden (…) zou ik willen dat gij van uw bezit aan de armen geeft, (…) en wel door de hongerigen te voeden, (…) de zieken te bezoeken en in hun behoeften te voorzien, zowel de geestelijke als de stoffelijke.’4 Geven wij geestelijke of stoffelijke hulp aan de mensen die dat nodig hebben? Bieden wij de helpende hand en versterken we het geloof van de mensen die in de kudde komen, zoals de profeten ons hebben gevraagd?

Bekering houdt in dat we ons toewijden om voor anderen te zorgen die onze hulp nodig hebben, en dat we hen in onze gaven en zegeningen laten delen. De Heer zei niet dat we voor zijn schapen moeten zorgen als het ons uitkomt, als we het niet te druk hebben. Hij zei dat we voor zijn schapen en lammeren moeten zorgen, ze helpen overleven in deze wereld, en ze dicht bij ons houden. We moeten hen in veiligheid brengen — de veiligheid van rechtschapen keuzes waardoor ze zich op het eeuwige leven kunnen voorbereiden.5

Door iedere onzelfzuchtige en vriendelijke daad neemt onze spiritualiteit toe. God gebruikt ons om anderen tot zegen te zijn. Onze voortdurende geestelijke groei en eeuwige vooruitgang is grotendeels afhankelijk van onze relaties, van de manier waarop we andere mensen behandelen. Hebben we anderen oprecht lief en zijn we een zegen in hun leven? Is de maatstaf van bekering niet de manier waarop we andere mensen behandelen? De persoon die in de kerk alleen bezig is met wat hemzelf aangaat, zal nooit het doel van volmaking bereiken. Hulp aan anderen is nu juist waar het in het evangelie en in de verhoging om gaat.

Tijdens onze levensreis moeten we onze medereizigers tot zegen zijn en de helpende hand toesteken, en van onszelf aan anderen geven die ons nodig hebben. De Meester zei: ‘Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden.’6

Jakobus richtte zijn brief aan ‘de twaalf stammen in de verstrooiing.’7 Zijn leringen zijn tot ons gericht, het volk van de Heer dat in de laatste dagen het herstelde evangelie zou aanvaarden. Hij verkondigt beginselen die een leidraad vormen voor onze relatie met de andere leden van de kerk. Hij vindt dat het gebod dat we onze naasten moeten liefhebben als onszelf een ‘koninklijke wet’8 is. Volgens Jakobus is een getuigenis alleen niet voldoende. Het evangelie moet een levende realiteit in ons leven worden. ‘En ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken.’9 ‘En weest daders des woords en niet alleen hoorders.’10 Jakobus definieert bekeerd zijn als volgt: ‘Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.’11 ‘Mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel (…) zal behouden en tal van zonden bedekken.’12 Wie een afgedwaalde broeder terugbrengt, redt niet alleen hem maar ook zichzelf. Onze zonden worden bedekt of kwijtgescholden omdat we ons voor het eeuwig heil van een ander hebben ingezet.

Ik ben enorm gezegend dat ik in Latijns-Amerika heb gewoond en met eigen ogen heb gezien dat de profetieën en beloften van de profeten en de Heer in vervulling zijn gegaan.

‘Ik [zal] mijn volk, o huis Israëls, na zijn langdurige verstrooiing vergaderen en mijn Zion wederom onder hen vestigen. (…)

‘Ik [zal] mijn kerk onder hen vestigen, en zij zullen tot het verbond toetreden en worden gerekend onder dit, het overblijfsel van Jakob, wie ik dit land als erfdeel heb gegeven.’13

Letterlijk honderdduizenden hebben zich vanuit ieder land in Latijns-Amerika vergaderd. Er is geprofeteerd dat deze groei zal blijven voortduren. Groei is onze grootste uitdaging, maar biedt ons ook de grootste kansen.

De apostel Paulus zei tegen de nieuwe leden in zijn tijd: ‘Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.’14

Waar de kerk een enorme groei doormaakt, lijkt het wel of te veel mensen het gevoel hebben dat ze vreemdelingen en bijwoners zijn en langs de kant van de weg achterblijven. Als wij willen dat de beloften in vervulling gaan, moeten we doen wat Moroni heeft beschreven: ‘En wanneer zij tot de doop waren toegelaten (…) werden zij onder het volk van de kerk van Christus gerekend; en hun naam werd opgeschreven, zodat zij bekend zouden blijven en gevoed worden (…) om hen op het rechte pad te houden.’15

Veel actieve leden zijn van mening dat de minderactieve en nieuwe leden die langs de kant van de weg achterblijven, zich anders gedragen omdat ze de leer van de kerk niet geloven. Uit studies blijkt dat die veronderstelling niet juist is. Bijna alle minderactieve leden die zijn geïnterviewd geloven dat God bestaat, dat Jezus de Christus is, dat Joseph Smith een profeet was en dat de kerk waar is.

In talrijke wijken en gemeenten zijn veel goede, oprechte mensen die gewoon niet weten wat ze moeten doen om terug naar de kerk te komen. Er bevinden zich goede moeders en vaders onder hen. Ze zijn gewoon vertrokken en niemand heeft contact met ze opgenomen, waardoor ze het gevoel kregen dat het niemand iets kan schelen. Als gelovige mannen en vrouwen deze mensen bezoeken en vriendschap met hen sluiten, hen versterken, met hen bidden en hen in het evangelie onderwijzen, zullen zij en hun gezin terugkomen. ‘In zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’16 Wie zijn mijn minste broeders? Zou de Heer de nieuwe leden van de kerk bedoelen? Of de mensen die minderactief zijn geworden en die zouden terugkeren als de helpende hand van oprechte vriendschap werd uitgestoken?

In deze grote strijd om de ziel van de mens zijn de basisregels van het zendingswerk duidelijk gedefinieerd. Leden behoren de voltijdzendelingen te vergezellen als ze lesgeven, en ze behoren een belangrijke rol in het bekeringsproces van anderen te spelen. Zendelingen behoren ‘mijn evangelie te prediken door de Geest’17 met woorden uit hun hart, woorden van waarheid die ze door studie en gebed hebben geleerd. De taak van onze zendelingen in het voortgaand bekeringsproces van de medemens eindigt niet bij de doop. Zij dienen nieuwe leden en anderen die geestelijke voeding nodig hebben te blijven onderrichten.

In recente brieven van het Eerste Presidium worden priesterschapsleiders aan hun taak herinnerd om nieuwe kerkleden te sterken en te steunen. ‘Alle leden van de wijk behoren anderen te begeleiden, (…) huisonderwijzers en huisbezoeksters kunnen een belangrijke rol spelen. (…) Nieuwe leden moeten de kans krijgen om te dienen en aan de kracht van de wijk bij te dragen.’18

Broeders en zusters, als het bekeringsproces en de innerlijke verandering zich in ons moeten voortzetten, zowel bij nieuwe als bij oude leden, dan moeten we anderen liefdevol dienen en geestelijk voeden. Dan moeten we anderen helpen de volledige zegeningen van de herstelling te ontvangen, inclusief de zegeningen van de tempel.

De profeet Joseph Smith schreef in zijn tijd een brief aan de heiligen: ‘Broeders, het is een plicht van iedere heilige ten opzichte van zijn broeders — om hen altijd lief te hebben en te steunen. Om voor God gerechtvaardigd te worden, moeten we elkaar liefhebben; we kunnen onze naasten liefhebben als onszelf en getrouw blijven als we beproefd worden.’19

President Hinckley heeft gezegd: ‘Ik hoop en bid dat ieder van ons (…) zich vast zal voornemen om mensen op te zoeken die hulp nodig hebben, (…) en hen met de geest van liefde terug te brengen in de omhelzing van de kerk, waar sterke handen en liefdevolle harten hen zullen verwarmen, troosten, steunen, en op het pad naar een gelukkig en productief leven leiden’20

Liefde is niet zomaar een loos woord, maar het eerste en grootste gebod, een gebod dat actie vereist – met name ‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren’21 en, wanneer gij Mij liefhebt, ‘’weid mijn schapen’.22

Laten we doen wat de Heiland en zijn profeten vroeger en nu ons altijd hebben voorgehouden: om dienstbaar te zijn, het geloof te versterken en diegenen geestelijk te voeden die onze liefde en zorg nodig hebben. U hebt de belofte van de Heer: ‘En wie u ontvangt, daar zal Ik eveneens zijn, want Ik zal voor uw aangezicht uit gaan (…) en mijn Geest zal in uw hart zijn (…).’23

Broeders en zusters, wanneer wij onze medemens in liefde de hand reiken, zullen zij en wij zijn Geest met ons hebben. De Heer heeft gezegd dat zij beiden ‘elkaar [zullen] begrijpen en beiden worden opgebouwd en verblijden zich tezamen’.24

Ik bid dat onze hemelse Vader u allen zal zegenen met die naastenliefde ‘die Hij heeft geschonken aan allen die ware volgelingen zijn van zijn Zoon.’25 Ik getuig dat zijn Zoon, Jezus Christus, leeft en dat zijn evangelie een evangelie van Liefde is. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Matteüs 22:36–40.

  2. Lucas 22:32.

  3. Lucas 10:29, 36–37.

  4. Mosiah 4:26 (cursivering toegevoegd).

  5. Zie Johannes 21:15–16.

  6. Marcus 8:35.

  7. Jakobus 1:1.

  8. Jakobus 2:8.

  9. Jakobus 2:18.

  10. Jakobus 1:22.

  11. Jakobus 1:27.

  12. Jakobus 5:19–20.

  13. 3 Nephi 21:1; 22.

  14. Efeziërs 2:19.

  15. Moroni 6:4.

  16. Matteüs 25:40.

  17. LV 50:14.

  18. Brief van het Eerste Presidium, gedateerd 22 december 2004; Zie ook de brief van het Eerste Presidium, gedateerd 11 februari 2005.

  19. History of the Church, deel 2, p. 229

  20. ‘Reik anderen de reddende hand’, De Ster, januari 1997, p. 82.

  21. Johannes 14:15.

  22. Johannes 21:17.

  23. LV 84:88.

  24. LV 50:22.

  25. Moroni 7:48.