2005
Tiende: ook een gebod voor de armen
Mei 2005


Tiende: ook een gebod voor de armen

Oprechte offers zijn al vanaf het begin het kenmerk van de getrouwen.

In het klassieke verhaal A Christmas Carol van Charles Dickens hoopt Bob Cratchit met zijn gezin Kerstmis te vieren. ‘Als dat gelegen komt, mijnheer’, vraagt hij zijn werkgever, meneer Scrooge.

‘Het komt niet gelegen’, zegt Scrooge, ‘en het is niet eerlijk. Als ik een halve kroon inhoud, voelt u zich misbruikt, (…)

‘“Maar als ik een dagloon betaal waar u niet voor werkt, vindt u niet dat ik misbruikt word.”

‘De klerk merkt op dat het maar om één dag per jaar gaat.

‘“Dat is geen excuus om iemand ieder jaar op 25 december te bestelen!” vindt Scrooge.’1

Voor Scrooge, en voor iedere andere zelfzuchtige of ‘natuurlijke’ mens, komt een offer nooit gelegen.

De natuurlijke mens heeft de neiging om alleen aan zichzelf te denken — niet alleen om zichzelf op de eerste plaats te zetten, maar om zelfs niemand op de tweede plaats te zetten, ook God niet. De natuurlijke mens brengt uit zichzelf geen offers. Hij heeft een onverzadigbaar verlangen naar meer. Zijn zogenaamde behoeften zijn altijd groter dan zijn inkomen, zodat ‘voldoende’ altijd een ongrijpbaar doel blijft, net als voor de vrek Scrooge.

Omdat de natuurlijke mens de neiging heeft om alles te verbruiken of te consumeren, gebood de Heer het oude Israël om offers te brengen, niet het minste of het slechtste van de kudde, maar de eerstelingen — niet de resten van het veld, maar de eerste vruchten. (Zie Deuteronomium 26:2; Mosiah 2:3; Mozes 5:5.) Oprechte offers zijn al vanaf het begin het kenmerk van de getrouwen.

Onder de mensen die geen offers brengen, komen twee uitersten voor: de rijke die geen offers wil brengen, en de arme die denkt dat hij geen offers kan brengen. Maar hoe kun je van iemand die honger lijdt verwachten dat hij minder eet? Is er een inkomensniveau dat zo laag is dat er geen offers gevraagd mogen worden? Of een gezin zo arm dat de wet van tiende moet opgeheven worden?

De Heer gebruikt vaak extreme voorbeelden om een beginsel duidelijk te maken. Het verhaal van de weduwe van Sarefat is een voorbeeld van extreme armoede, dat gebruikt wordt om de leer duidelijk te maken dat de barmhartigheid niet de gerechtigheid kan beroven. Eigenlijk is de maatstaf van offerande niet zozeer wat iemand geeft om te offeren, maar wat iemand opoffert om te geven. (Zie Marcus 12:43.) Ons geloof wordt niet zozeer beproefd als onze kast vol is, maar als die leeg is. Op die beslissende momenten bepaalt de crisis niet het karakter, maar wordt het karakter geopenbaard. De crisis is de beproeving.

De weduwe van Sarefat leefde in de tijd van de profeet Elia, bij monde van wie de Heer drie en een half jaar lang droogte in het land bracht. (Zie Lucas 4:25.) De hongersnood was zo ernstig dat veel mensen op sterven na dood waren. In die omstandigheden verkeerde ook de weduwe.

De Heer zei tegen Elia: ‘Maar u gereed, ga naar Sarefat. (…) Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen.’ (1 Koningen 17:9.) Het is interessant dat Elia pas naar Sarefat wordt gestuurd als de weduwe en haar zoon op het randje van de dood verkeren. In die extreme omstandigheden — met de hongerdood in het vooruitzicht, wordt haar geloof beproefd.

Als hij de stad binnenkomt, ziet hij haar hout sprokkelen.

‘En hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat ik drinke.

‘Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee.

‘Daarop zeide zij: Zo waar de Here, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten hebben, moeten wij maar sterven’ (vss. 10–12).

Een handvol meel is inderdaad heel weinig, misschien net genoeg voor één persoon. Daarom is de reactie van Elia zo intrigerend: Luister: ‘Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereidt mij daarvan eerst een kleine koek’ (vs. 13; cursivering toegevoegd).

Klinkt dat niet egoïstisch? Hij vraagt niet alleen om het eerste stukje, maar mogelijkerwijs om het hele stuk. Hebben onze ouders ons niet geleerd om anderen voor te laten gaan; en laat vooral een heer een dame niet voorgaan, laat staan een hongerige weduwe? Aan haar de keus: eet ze, of offert ze haar laatste maal op en bespoedigt ze de dood? Misschien wil ze wel haar eigen voedsel offeren, maar kan ze het voedsel offeren dat voor haar verhongerende zoon bestemd is?

Elia begreep de leer dat zegeningen volgen op de beproeving van ons geloof. (Zie Ether 12:6; LV 132:5.) Hij was niet egoïstisch. Als dienstknecht van de Heer was Elia daar om te geven, niet te nemen. Het verhaal gaat als volgt verder:

‘(…) doch bereid mij daarvan eerst een kleine koek [de eerstelingen] en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later bereiden.

‘Want zo zegt de Here, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de Here regen op de aardbodem geven zal.

‘Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij evenals hij, en haar huis.

‘Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des Heren, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had’ (vss. 13–16; cursivering toegevoegd).

Een van de redenen dat de Heer zo’n extreme omstandigheden gebruikt om een beginsel te illustreren, is om excuses uit te sluiten. Als de Heer zelfs van de armste weduwe verwacht dat zij haar penningske geeft, wat betekent dat voor alle anderen die vinden dat het niet gelegen komt of gemakkelijk is om te offeren?

Laat een bisschop of zendeling nooit aarzelen of het geloof ontberen om de wet van tiende aan de armen te verkondigen. De opvatting ‘ze kunnen zich dat niet veroorloven’ dient vervangen te worden door ‘ze kunnen het zich niet veroorloven om het niet te doen’.

Een van de eerste dingen die een bisschop moet doen om de armen te helpen, is ze tiende te laten betalen. Als een gezin, evenals de weduwe, voor de keuze komt te staan om tiende te betalen of te eten, dienen ze hun tiende te betalen. De bisschop kan het helpen met voedsel en andere basisbehoeften, totdat ze zelfredzaam zijn.

In oktober 1998 verwoestte de orkaan Mitch grote delen van Midden-Amerika. President Gordon B. Hinckley maakte zich ernstig zorgen over de slachtoffers van de ramp, van wie velen alles waren kwijtgeraakt — voedsel, kleding en huisraad. Hij bezocht de heiligen in de steden San Pedro Sula en Tegucigalpa in Honduras, en Managua in Nicaragua. En net als de liefdevolle profeet Elia tegen de arme weduwe zei, was de boodschap van deze hedendaagse profeet vergelijkbaar — offers brengen en de wet van tiende naleven.

Maar hoe kun je van iemand die zo arm is offers verwachten? President Hinckley wist dat het voedsel en de kleding die ze gestuurd hadden ze zou helpen om de crisis te doorstaan, maar zijn bezorgdheid en liefde reikten veel verder. Hoe belangrijk humanitaire hulp ook is, hij wist dat de belangrijkste hulp van God komt, niet van de mens. De profeet wilde hen helpen de vensters van de hemel te ontsluiten, naar de belofte in het boek Maleachi (zie Maleachi 3:10; Mosiah 2:24).

President Hinckley zei dat ze altijd eten op tafel zouden hebben, zich altijd zouden kunnen kleden, en altijd een dak boven hun hoofd zouden hebben, als ze hun tiende betaalden.

Het is veel makkelijker om aan het begin van een maaltijd een extra bord op te scheppen, dan het is om na de maaltijd nog voedsel voor een laatkomer te vinden. Evenzo, is het niet veel makkelijker om de Heer de eerstelingen van de kudde en het veld te geven, dan pas aan Hem te denken als er nog maar weinig over is? Moet Hij als eregast niet als eerste bediend worden?

Mijn lieve moeder, Evelyn Robbins, heeft me de wet van tiende bijgebracht toen ik vier jaar oud was. Ze gaf me een lege blikken verbandtrommel, een waarvan je de deksel kon dichtklikken. Ze leerde me mijn tiendecentjes erin te bewaren en ermee naar de bisschop te gaan. Ik ben haar eeuwig dankbaar voor die verbandtrommel, en voor de zegeningen die ik heb ontvangen omdat ik tiende betaal.

In A Christmas Carol veranderde mijnheer Scrooge zijn levenshouding — hij was niet meer de man van vroeger. Zo is het ook met dit evangelie van bekering. Als de Geest ons inspireert om de wet van offerande beter na te leven, hoop ik dat wij die verandering onmiddellijk zullen aanbrengen.

Ik ben zo dankbaar voor de Heiland, die het volmaakte voorbeeld van gehoorzaamheid en offerande was. Hij gaf ‘zichzelf als offer voor de zonde’ en werd in Lehi’s woorden ‘de eersteling voor God’ (2 Nephi 2:7, 9; cursivering toegevoegd). Ik getuig van Hem en zijn leer, in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noot

  1. The Annotated Christmas Carol, bezorgd door Michael Patrick Hearn (1976), p. 69; cursivering toegevoegd.