Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 1: Ik weet dat mijn Verlosser leeft


Hoofdstuk 1

Ik weet dat mijn Verlosser leeft

Door het getuigenis van de Heilige Geest kan ieder van ons te weten komen dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God.

Uit het leven van Joseph F. Smith

Meer dan een halve eeuw was president Joseph F. Smith werkzaam als bijzondere getuige van de Heiland als apostel, als raadgever in het Eerste Presidium en als president van de kerk. Zijn getuigenis - wat hij heeft gegeven vanaf spreekgestoelten in zijn eigen land, in het buitenland, in de kerkraden en in zijn eigen familiekring - gaf blijk van een hart en ziel die toegewijd waren aan jtezus Christus en zijn heerlijke evangelie. Hij was welsprekend en zijn boodschap was duidelijk: ‘Als dienstknecht van God wil ik zeggen, onafhankelijk van het getuigenis van alle mensen en van alle boeken die ooit geschreven zijn, dat ik het getuigenis van de Geest in mijn eigen hart ontvangen heb. Ik getuig voor God, engelen en mensen, onbevreesd voor de consequenties, dat ik weet dat mijn Verlosser leeft. Ik zal Hem zien, van aangezicht tot aangezicht, en met Hem in mijn herrezen lichaam op deze aarde staan als ik getrouw ben; want God heeft dit aan mij geopenbaard. Ik heb het getuigenis ontvangen. Ik geef mijn getuigenis en mijn getuigenis is waar.’1

Na zijn dood werd er een uitvaartdienst gehouden bij het graf op de Salt Lake Cemetery. Leden van het Tabernakelkoor zongen als eerbetoon een van zijn lievelingslofzangen: ‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft’. Voor hem was die zin de kern van zijn geloof en tevens dat waar zijn profetische boodschap om draaide: ‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft. Ik voel het in mijn hele wezen. Ik ben er net zo van overtuigd als van mijn eigen bestaan. Ik kan omtrent mijn eigen bestaan niet meer zekerheid hebben dan ik heb dat mijn Verlosser leeft.’2

Het volgende getuigenis is ontleend aan een toespraak die president Smith op 18 oktober 1896 tijdens een conferentie van de ring Weber heeft gehouden.3

Leringen van Joseph F. Smith

Het leven en de leringen van de Heiland zijn bewijzen van zijn goddelijkheid

Wij kennen allen de geschiedenis van onze Heiland die in het Nieuwe Testament staat; dat Hij uit een maagd geboren werd, dat Hij temidden van zijn broers tot een man opgroeide, en wat voor wonderbaarlijks Hij zelfs in zijn jeugd al deed door de macht van zijn zalving en zending; dat Hij de wetgeleerden en de leraren in de synagoge en in de tempel onderwees, en dat Hij hen versteld deed staan die probeerden Hem om een woord schuldig te verklaren. Wij zijn allen bekend met de macht die Hij tentoonspreidde toen hij de zieken genas, het gezichtsvermogen van de blinden en het gehoor van de doven herstelde, de melaatsen reinigde en de lammen van vreugde liet opspringen.

Wij kennen zijn leerstellingen; het heeft mij altijd geleken dat er geen verder bewijs nodig is van de goddelijkheid van Jezus Christus dan zijn leer dat de mensen hen lief moeten hebben die hen vervolgen, en dat zij kwaad met goed moeten vergelden. Tot aan zijn tijd was de algemene leer in de wereld £oog om oog en tand om tand’. [Matteüs 5:38.] Dat was destijds de manier van denken. Maar Jezus leerde de mensen precies het tegenovergestelde. Hij spoorde zijn discipelen aan om kwaad met goed te vergelden. ‘Wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.’ [Matteüs 5:39.] Die leer was nieuw voor de wereld. Het is een leer die niet overeenkomt met de gevallen aard van de mens. (…) Daarom is het niet van de mens. De mens kon niet in een dergelijke leer onderwijzen en hem in zijn leven uitvoeren zonder inspiratie en macht van omhoog.

‘Zalig [zijn] de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen.

‘Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

‘Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

‘Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.’ [Matteüs 5:3–6.]

Lees de bergrede [zie Matteüs 5–7] en vraag uzelf af of het uitstijgt boven alles wat de mens ooit verkondigd heeft. Het sterkt mij in het geloof dat Jezus niet slechts een mens was, maar dat Hij een God was die in het vlees verschenen was. Het is de leer van het eeuwig leven, waardoor een mens nooit zal sterven als hij ernaar leeft; waardoor hij prettige paden zal bewandelen als hij ernaar leeft; en waardoor hij de waarheid zal kennen en de waarheid hem zal vrijmaken als hij ernaar leeft.

Dan komen we bij de dag van zijn proces, toen iemand die Hij had gekozen als apostel en getuige van Hem, een verrader werd en de Heer verried aan zijn vijanden. Zij kwamen met zwaarden en stokken om de Man van vrede te vangen, de Man die geweld verbood, die nooit zijn stem verheven had of zijn hand had opgeheven tegen de onschuldige en de goede, noch tegen welke mens dan ook, behalve tegen hen die het kwaad bedreven - zij kwamen om Hem gevangen te nemen en Hem een schijnproces te geven, opdat zij een excuus konden vinden om Hem ter dood te veroordelen.

Toen Hij de mensen eens deze beginselen van rechtschapenheid had geleerd, en had getuigd dat Hij de Zoon van God was, raapten ze stenen op om Hem te stenigen. Jezus antwoordde: ‘Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?’ [Johannes 10:32.] Hij had geen kwade werken gedaan onder hen; al wat Hij gedaan had, was goed; en toch wilden zij Hem doden. Toen Petrus in woede ontstak, zijn zwaard trok en het oor van een dienstknecht van de hogepriester afsloeg, vermaande Jezus hem en zei: ‘Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.’ [Matteüs 26:52.] Tijdens zijn proces werd Hij bespot, gegeseld, met doornen gekroond, maar toen Hij beschimpt werd, schimpte Hij niet terug, maar onderwierp zich aan zijn lot en onderging wat God toeliet dat de slechten Hem aandeden.

Hij werd in omstandigheden gebracht waarin de leer die Hij bracht op de proef kon worden gesteld. Hij bewees de echtheid van zijn leer. Zelfs in zijn lijden aan het kruis, riep Hij uit: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ [Lucas 23:34.] Ik vraag u: is dit waar? Als het waar is, dan stel ik dat geen mens zulke woorden kon spreken op zo’n moment; er was de macht en de geest voor nodig, de liefde, genade en vergevensgezindheid van God zelf. Ik geef u mijn getuigenis dat een persoon die God kon vragen de mensen te vergeven die Hem dergelijke wreedheden hadden aangedaan, niets minder dan God is. Al was er geen enkel ander bewijs van de goddelijke zending van Jezus Christus dan dit, dan zou dit alleen al mij overtuigen dat Jezus de Verlosser van de wereld was. Tijdens zijn leven onderwees Hij in de beginselen die de wereld zullen verlossen, en was Hij er een voorbeeld in (…).

Jezus gaf zijn leven als offer om het heilsplan te vervullen

Jezus (…) is gekruisigd. Zijn lichaam is door zijn vrienden van het kruis gehaald, gewassen en in schone linnen doeken gewikkeld, en in een nieuw graf gelegd, waar nog nooit een mensenlichaam gelegen had. Maar Jezus had zijn discipelen hiervoor al geleerd dat de Zoon des Mensen gedood zou worden. Hij zei in duidelijke bewoordingen: ‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen.’ [Johannes 10:17–18.] Hij is gekomen om de voorspellingen van de profeten te vervullen; opdat, zoals in Adam allen stierven, in Christus allen levend gemaakt zouden worden [zie 1 Korintiërs 15:22]. (…) Als de zonde door de overtreding van één mens in de wereld gekomen was, en de consequenties van die zonde zonder enige eigen daad op de mensen gevallen waren, is het dan niet rechtvaardig, is het dan niet consequent dat de mens van die consequenties verlost zou worden door de daad van één persoon? Dat was het plan dat in het begin was opgesteld, en het is alleen maar rechtvaardig. Jezus heeft zijn leven gegeven als offer om dit te bereiken. Hij is gedood door slechte mensen die Hem vals beschuldigden en die hun ogen sloten en hun hart sloten voor de ware beginselen die Hij de mensen leerde.

We lezen in de Schriften dat toen Hij begraven was, Maria Magdalena op de eerste dag van de week naar het graf ging; maar zie, de steen was weggerold en Hij was verdwenen. Zij keek in de graftombe en zag twee engelen in het wit, ‘een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde’ [Johannes 20:12] en zij zeiden tegen haar:

‘Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: ‘omdat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben.

‘Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was.

‘Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen.

‘Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester!

‘Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’ [Johannes 20:13–17.]

Vervolgens ging Maria weg en vertelde dè discipelen dat zij de Heer had gezien, waarna Hij ook aan hen verscheen.

Laten wij daar eens over nadenken. Het is een historisch feit dat Maria naar de graftombe ging en daar twee engelen zag, waarna zij zelf de herrezen Verlosser zag. Zij had het getuigenis van de twee hemelse boodschappers, bevestigd door de Zoon van God zelf, dat de Verlosser was opgestaan. Haar woorden zijn als een getuigenis aan ons overgeleverd. Gaat u ze in twijfel trekken? Gaat u haar getuigenis in twijfel trekken? (…) Later haalde Hij twee discipelen in die op weg waren naar Emmaüs. Hij liep met ze mee, maar ‘hun ogen waren bevangen, zodat zij Hem niet herkenden.’ [Lucas 24:16.] Jezus vroeg waarom ze zo somber waren, waarop ze antwoordden: ‘Zijt Gij [slechts een] vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is?’ [Lucas 24:18.] Langzamerhand werden hun ogen geopend, en herkenden zij Hem.

Daarna verscheen Hij aan zijn discipelen. Een van de discipelen hoorde dat Jezus was opgestaan, maar zei dat Hij het pas zou geloven als hij Hem zag en zijn hand in zijn zijde kon steken en met zijn vinger de tekens van de spijkers in zijn handen kon voelen. Tomas leek zoveel op de mensen in deze tijd. Jezus verscheen weer aan de discipelen toen Tomas erbij was.

‘Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig.

‘Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God!

‘Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven.’ [Johannes 20:27–29.]

Door de macht van de Heilige Geest kunnen wij weten dat onze Verlosser leeft

Jezus bediende zijn discipelen na zijn herrijzenis. Hij bevestigde dat zij niet misleid waren, maar dat Hij echt de Zoon van God was die van de dood was opgestaan tot onsterfelijkheid en eeuwig leven. Zij zagen niet met hun natuurlijke ogen. Wij kunnen veel zien met ons natuurlijke gezichtsvermogen, maar dat kan misleid worden. Wij kunnen met onze oren horen, maar dat kan misleid worden. Onze natuurlijke zintuigen zijn onderhevig aan misleiding. (…) Maar ik zal u vertellen wanneer de Almachtige zich aan de mens openbaart. Hij doet dat door de macht van de Heilige Geest en niet door het natuurlijke oog of het natuurlijke oor. Hij spreekt tot de mens alsof Hij tot hem sprak zonder afhankelijk te zijn van zijn lichaam; Hij spreekt tot zijn geest. Als daarom God almachtig tot u spreekt en door de macht van de Heilige Geest getuigt van zijn waarheid, (…) zult u weten wat God weet. Het is dan niet meer iets dat u alleen gelooft; iets dat door uw natuurlijke zintuigen aan u is overgebracht, iets waarin u zich kunt vergissen of misleid kunt zijn; maar het zal dat zijn wat God tot het hart gesproken heeft, tot de levende ziel, tot het eeuwige wezen van de mens, wat, net als God, onvernietigbaar en eeuwig is.

Op deze manier deed Jezus het geestelijke oog en het begrip van zijn discipelen open na zijn opstanding, opdat zij zouden weten dat Hij zowel de Heer als Christus was. Zij wisten dat Hij was opgestaan uit de dood. Zij wisten dat Hij de Zoon van de levende God was, omdat God hun dat geopenbaard had. Daarom konden zij met de woorden van de dichter zeggen:

‘Geen woord dat zoveel blijdschap geeft:

‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft.’ [‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft’, lofzang 92.]

(…) Wie kan weten welke vreugde en bevrediging de ziel van de mens krijgt die dit getuigenis van de almachtige God heeft ontvangen? Niemand kan dat uitleggen. Ik kan het u niet vertellen. Er zijn geen woorden van de mens die dit kunnen beschrijven. Het is alleen te voelen. Het is alleen te begrijpen door het onsterfelijke deel van de mens. De vreugde die iemand voelt die dit getuigenis van de Heilige Geest heeft ontvangen, is onuitsprekelijk (…).

De Heilige Geest van God heeft tot mij gesproken - niet door het oor, noch door het oog, maar tot mijn geest, mijn levende en eeuwige deel - en heeft aan mij geopenbaard dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God. Ik getuig tot u dat ik weet dat mijn Verlosser leeft. Verder weet ik dat ik Hem op deze aarde zal zien, en dat ik Hem zal zien zoals Hij is. (…) Want Hij komt weer om de aarde te bezoeken; niet zoals voorheen, maar in macht en grote heerlijkheid, en zal zich wreken op de slechten en de goddelozen die niet naar de stem van de Geest willen luisteren maar hun hart verharden tegen de waarheid en die hun begrip sluiten voor het getuigenis van de dienstknechten van God. Zij zullen geoordeeld worden; , niet door het oor, noch het oog, maar geoordeeld met rechtvaardigheid, en zij zullen veroordeeld worden omdat het licht in de wereld is gekomen en omdat zij meer van duisternis houden dan van licht. (…) De Heer heeft mij dit geopenbaard. Hij heeft mijn hele geest vervuld met dit getuigenis, totdat er geen ruimte meer was voor twijfel (…).

Wij hebben het getuigenis van de discipelen van Christus in Azië en het getuigenis van de discipelen van Jezus in dit werelddeel, en beide getuigen van dezelfde waarheid. Verder hebben we het boek de Leer en Verbonden, wat de openbaringen en getuigenissen van God aan zijn dienstknechten en heiligen in onze tijd bevat, als een derde getuigenis van deze zaken. Bovendien hebben wij (…) het getuigenis van de Heilige Geest in ons hart, wat wij niet kunnen ontkennen, want hij die dit getuigenis door de inspiratie van de Heilige Geest ontvangt, kan niet misleid worden. De Heilige Geest getuigt niet van dat wat niet waar is. Als u dus het getuigenis van de Heilige Geest in uw hart ontvangen hebt, weet u dat uw Verlosser leeft (…).

Ik geef u mijn getuigenis dat de Verlosser leeft. Moge dit getuigenis een plekje vinden in uw hart. (…) Als wij elkaar liefhebben en elkaar goed doen, dan voeren wij de beginselen uit van het evangelie van de Zoon van God, de leer van Christus, wat erop gericht is de wereld te verlossen en te verhogen, en de mens terug te brengen naar de tegenwoordigheid van God. Dat wij allen dat mogen ontvangen en doen, is mijn gebed.

Studiesuggesties

  • Door welke gebeurtenissen of leringen uit het leven van de Heiland hebt u mede een getuigenis ontvangen dat Hij de Zoon van God is?

  • Hoe vergold Jezus Christus kwaad met goed toen Hij vervolgd werd? Welke zegeningen zijn het gevolg van het naleven van zijn lering om kwaad met goed te vergelden? Hoe kunnen wij dat beter doen? (Zie ook Matteüs 5:38–47.)

  • Hoe kunnen wij de raad toepassen om ‘het woord in uw hart te zaaien, opdat gij de goedheid er van op de proef moogt stellen’ (Alma 34:4) toepassen op de passages die president Smith aanhaalde uit de bergrede? (Zie Matteüs 5:3–6.)

  • Hoe kan zachtmoedigheid onze kracht zijn? Waarom is zachtmoedigheid voor veel mensen zo moeilijk om te ontwikkelen?

  • In welk opzicht bleken er ‘liefde, genade en vergevensgezindheid’ uit de laatste woorden van de Heiland? Hoe kunnen wij zijn voorbeeld volgen in onze eigen tijden van beproeving?

  • In welk opzicht wordt uw getuigenis gesterkt door Maria Magdalena’s getuigenis van de herrezen Heiland? (Zie Johannes 20:11–18.)

  • In welk opzicht leek Tomas ‘zoveel op de mensen in deze tijd’? Welke zegeningen ontvangen wij als wij ‘niet gezien hebben en toch geloven’? (Johannes 20:29).

  • Wat hebt u geleerd van president Smith over het getuigen van de Heiland?

  • Wat voor gevoel krijgt u door president Smiths getuigenis van de Heiland? Hoe kunt u met dat getuigenis uw eigen getuigenis van Jezus Christus, de Zoon van God, versterken?

Noten

  1. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 447.

  2. Gospel Doctrine, blz. 69.

  3. Deseret News: Semi-Weekly, 17 november 1896, blz. 1.

Jesus Christ

De Heer Jezus Christus. Heinrich Hofmann, Christus en de rijke jongeling (detail).