Leringen van kerkpresidenten
De bediening van Joseph F. Smith


De bediening van Joseph F. Smith

Joseph F. Smith was de zesde president van de kerk en de laatste president die de profeet Joseph Smith persoonlijk gekend heeft. ‘In mijn kinderjaren en jeugd wandelde ik met het volk van God, leed ik met hen en verheugde ik mij met hen. Mijn hele leven staat in het teken van dit volk’, zei hij.1 Hij streefde er oprecht naar om God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, te leren kennen en om Hen met heel zijn ziel en toewijding te dienen. Omdat hij gezegend was met een groot begrip van het evangelie, kon hij zijn volk leiden in de beginselen van de eeuwige waarheid en kon hij de kerk in evenwicht houden onder de aanvallen van vijanden in de eerste jaren van de twintigste eeuw. Hij wilde een ‘vredestichter zijn, een prediker van rechtschapenheid’2 en hij leerde de mensen ijverig gehoorzaamheid, waarbij hij uit eigen ervaring getuigde dat ‘allen die gehoorzaam op de ingevingen van de Geest reageren (…) een duidelijker, grotere, rechtstreekser en zekerder kennis van Gods waarheden zullen krijgen dan ieder ander.’3

Opgevoed in geloof

Joseph F. Smith, het eerste kind van Mary Fielding en Hyrum Smith, is op 13 november 1838 geboren in Far West (Caldwell County, Missouri) in een tijd vol vervolging en armoede. Twee weken daarvoor was zijn vader door een bende gevangengenomen en onrechtvaardig opgesloten. Vier lange maanden leden Hyrum Smith, zijn broer, de profeet Joseph Smith, en enkele anderen ontberingen in de gevangenis te Liberty. Mary had het gevoel dat haar man haar wreed ontnomen was ‘op een tijd dat ik de liefste zorg en aandacht (…) van zo’n vriend hard nodig had, in plaats waarvan ineens de zorg voor een groot gezin plotseling en onverwachts op mijn schouders neerkwam.’ Ze was in Canada tot de kerk bekeerd, was na het overlijden van Hyrum Smiths eerste vrouw, Jerusha, met hem getrouwd, en zorgde bovendien voor vijf kinderen van de familie Smith toen ‘mijn lieve kleine Joseph F. het aantal verder verhoogde’.4

Toen de heiligen in de winter van 1838-1839 uit Missouri verdreven werden, was Joseph F. nog een baby. Zijn vader was nog in de gevangenis, zijn moeder was ernstig ziek ‘en moest ruim 320 kilometer vervoerd worden, voornamelijk op [haar] bed.’5 Mary’s zuster, Mercy Fielding Thompson, verzorgde en voedde nu niet alleen haar eigen babydochter, maar ook Joseph F. De heiligen vonden een toevluchtsoord in Illinois en Joseph bracht het grootste deel van zijn eerste acht levensjaren in Nauvoo door, de stad die de heiligen op de oevers van de Mississippi bouwden. Daar werd hij, in de kring van de familie Smith en de gemeenschap van de heiligen, opgevoed in de kennis van het evangelie van Jezus Christus. ‘Men leerde mij te geloven in de goddelijke aard van de bediening van Jezus Christus’, herinnerde hij zich later. ‘Ik leerde het van mijn vader, van de profeet Joseph Smith, van mijn moeder (…) en in heel mijn jeugd en al mijn latere jaren in de wereld heb ik mij vastgehouden aan dat geloof.’6

Josephs vader, Hyrum, had de profeet Joseph al sinds de oprichting van de kerk geholpen met het voorstuwen van het werk van de herstelling. Eigenlijk had hij dat zelfs al gedaan vanaf de tijd dat Joseph het Boek van Mormon vertaalde. De profeet leunde sterk op zijn oudere broer Hyrum, vooral in Nauvoo, waar Hyrum door openbaring geroepen werd als patriarch van de kerk en als assistent-president. Hyrum, zei de profeet, bezat ‘de zachtheid van een lam, de integriteit van Job, en, kortom, de zachtmoedigheid en ootmoedigheid van Christus.’7

Net als zijn vader ontwikkelde Joseph F. een grote liefde voor en trouw aan de profeet Joseph Smith. In latere jaren haalde hij vaak dierbare jeugdherinneringen aan zijn oom op en getuigde hij voortdurend van diens roeping als de profeet van de herstelling. ‘O, hij was vol vreugde; hij was vol vrolijkheid; hij was vol liefde. (…) En hoewel hij met kinderen kon spelen en zich onder de mensen kon vermaken met eenvoudige, onschuldige spelletjes, had hij ook gemeenschap met de Vader en de Zoon en sprak hij met engelen, die hem bezochten en gaven en sleutels van macht op hem bevestigden.’8

Joseph F. was nog geen zes jaar oud toen zijn oom Joseph en zijn vader Hyrum hun leven neerlegden voor het koninkrijk van God. Op 27 juni 1844 werden ze vermoord door een gewelddadige bende. De gedachte aan Nauvoo riep bij hem altijd ‘heilige herinneringen uit het verleden op, die aan de ene kant dubbel zo heilig geworden zijn en aan de andere kant zowel dierbaar als vreselijk, door de heilige rustplaats van het stof van mijn vader, en door de afschuwelijke taferelen (die in mijn herinnering zo helder zijn als de dag) die duisternis en afschuw brachten over de eerlijke wereld en die tienduizend harten met verdriet en ellende vulden!’9

Na de dood van Hyrum zorgden Mary en haar zuster, Mercy, die ook weduwe was, samen voor een grote familie. Samen bereidden zij zich voor om zich bij de heiligen te voegen voor de trek naar het westen. Joseph F. Smith herinnerde zich dat hun voorbereidingen in de herfst van 1846 werden afgebroken toen dreigende benden hen dwongen om ‘in een open, platte boot de Mississippi’ over te steken ‘naar Iowa, waar wij onder de bomen kampeerden en luisterden naar het bombardement op de stad. Wij hadden ons comfortabele huis verlaten, met achterlating van al het meubilair in het huis en al onze aardse bezittingen, zonder enige hoop op een weerzien ervan.’10 Zijn moeder stelde herhaaldelijk de kinderen gerust: ‘De Heer zal een weg voor ons bereiden’11 en de kracht van haar overtuiging voedde hun geloof. ‘We waren niet ver weg toen we de kanonnade aan de andere kant van de rivier hoorden,’ herinnerde president Smith zich, ‘maar ik was er net zo zeker van als ik nu ben, zo zeker als een kind kan zijn, dat alles in orde was, dat de Heer het in de hand had.’12

Tijdens de reis die het gezin naar het westen maakte, zag Joseph F. Smith zijn moeder met geloof de ene na de andere moeilijkheid oplossen. Toen haar groepsaanvoerder onvriendelijk volhield dat de weduwe de hele groep tot last zou zijn, zei ze dat ze haar deel zou doen en voor zichzelf zou zorgen, en dat ze zelfs eerder in de vallei zou aankomen dan hij. En uiteindelijk deed ze dat ook! Joseph F., die was belast met het hoeden van het vee van het gezin, was zich er sterk van bewust hoe belangrijk dat kostbare vee voor het gezin was. Daarom is hij nooit vergeten hoe zijn moeder eens door vurig gebed een verloren span ossen terugvond. Later, zo herinnerde hij zich, bad ze voor ossen die ‘in hun juk waren omgevallen alsof ze vergiftigd waren’ dat ze mochten opstaan en verder gaan, en ‘tot verbazing van allen die het zagen’ stonden ze inderdaad ‘op en reden we verder’.13

Joseph F. mende op 23 september een van de spannen ossen van het gezin de Salt Lake Valley in. Hij was toen negen. De familie Smith vestigde zich bij Millcreek, ten zuiden van Salt Lake City. Daar zwoegde Joseph F., zoals hij zich herinnerde, als ‘menner, herdersjongen, ploeger, irrigator, oogster, met zeis of haak, houthaler, dorser, zifter (…) [en] duvelstoejager in het algemeen.’14 Het gezin woonde eenvoudig in een hutje, maar later merkte president Smith daarover op: ‘Wij waren niet slechter af dan duizenden anderen, en zeker niet zo slecht als velen.’15 Hij leerde hard te werken en zijn taken uit te voeren, te leven zonder luxe, God te prijzen, en tiende te betalen van alles wat het gezin kweekte.

Joseph F. Smith heeft het harde werken, de offers, de liefde en het geloof van zijn moeder altijd gekoesterd. Hij was er van ondersteboven toen zij met 51 jaar overleed. ‘Na de dood van mijn moeder volgde er een periode van anderhalf jaar - van 21 september 1852 tot en met april 1854 - die erg gevaarlijk voor mij was’, schreef hij later aan een jeugdvriend. ‘Ik was bijna als een komeet of een vurige meteoor, zonder aantrekkings- of zwaartekracht om mij in evenwicht te houden, of binnen redelijke grenzen.’ Hoewel hij op dertienjarige leeftijd wees werd, was hij ‘niet geheel zonder vrienden’.16 Zijn ‘immer geliefde en onvergetelijke tante Mercy R. Thompson’17 bleef voor hem zorgen. En hij vergat ook nooit de goede zorgen van Brigham Young, Heber C. Kimball en George A. Smith, zijn vaders neef. Dat waren mannen, zei Joseph F., ‘die ik net zo heb leren liefhebben als mijn vader, vanwege hun integriteit en hun liefde voor de waarheid.’18

Geroepen tot een zending in Hawaii

Toen het Eerste Presidium tijdens de algemene aprilconferentie van 1854 aankondigde dat Joseph F. geroepen was om zich te voegen bij een groep zendelingen die al spoedig zou vertrekken, oefende hij het geloof dat hij in zijn jeugd had ontwikkeld en ‘gaf er blijmoedig gehoor aan’. Later bedacht hij dankbaar: ‘Mijn vier jaar zendingswerk op de Sandwich-eilanden hebben mijn evenwicht hersteld en hebben de wetten, maten en grenzen vastgesteld die mij mijn verdere leven gestuurd hebben.’19

Ouderling Joseph F. Smith arriveerde ongeveer zes weken voor zijn zestiende verjaardag op 27 september 1854 in Honolulu (Sandwicheilanden, Hawaii). Hij werd toegewezen aan het eiland Maui en werd daar al gauw alleen gelaten in Kula, om onder de plaatselijke bevolking te wonen en hun taal en cultuur te leren. De jonge ouderling ‘streefde ernstig naar de gave van talen’, herinnerde hij zich, ‘en door die gave en door studie, ongeveer honderd dagen lang na mijn aankomst op die eilanden, kon ik tot de mensen spreken in hun eigen taal, zoals ik nu in mijn moedertaal tot u spreek.’20 Omdat hij de taal buitengewoon vloeiend leerde spreken, was hij in staat om het Hawaiiaanse volk te dienen.

Zo jong als hij was, werd ouderling Smith aangewezen om het eiland Maui te presideren, vervolgens Hilo op het eiland Hawaii, en later het eiland Molokai. Op Molokai, waar hij hevige koorts kreeg en drie maanden ernstig ziek was, zorgde een zuster liefdevol voor hem alsof hij haar eigen zoon was. Ze is hem nooit vergeten, en hij haar niet. Toen zij elkaar jaren later weer zagen, begroetten ze elkaar met grote genegenheid. ‘De vriendelijkheid die velen van dit fijne Hawaiiaanse volk [hem] betoond hebben’21 was een gezegende herinnering voor hem.

Ouderling Joseph F. Smith verliet Hawaii in oktober 1857 en aanvaardde de grotere taken die president Brigham Young hem gaf. Hij vervulde een zending in Engeland (1860-1863) en een tweede zending in Hawaii (1864). Na zijn terugkeer in Salt Lake City kreeg hij een baan op het kantoor van de geschiedschrijver van de kerk, waar hij werkzaam was onder leiding van ouderling George A. Smith van het Quorum der Twaalf.

Zijn werk in het Quorum der Twaalf en het Eerste Presidium

Vervolgens werd de 28-jarige Joseph F. Smith onder leiding van president Young geordend tot apostel en geroepen als raadgever in het Eerste Presidium. Hij respecteerde president Young als de man ‘die door de macht van de almachtige God was voorbereid en gesteund om de bediening van [de profeet] Joseph voort te zetten en het werk te volbrengen dat hij tijdens zijn leven had gepland.’22 Joseph F. Smith wilde met heel zijn ziel helpen bij het voortstuwen van dat ‘grote en heerlijke werk’.23 Hij zei: ‘U hebt zelf het evangelie aanvaard, ga nu heen en doe uw hele plicht, niet de helft, niet een deel, maar uw hele plicht.’24 Dat is de manier om ‘de belangen van Zion en de vestiging van haar zaak op aarde’25 te bevorderen. Naast andere taken als lid van het Quorum der Twaalf, was hij twee termijnen werkzaam als president van de Europese Zending (1874-1875; 1877).

Hoewel Joseph F. Smiths formele schoolopleiding maar beperkt was, had hij een grote woordenschat en leerde hij met kracht en overtuiging spreken. Op 24 juni 1866 sprak hij in de Tabernakel te Salt Lake City en, zoals ouderling Wilford Woodruff van het Quorum der Twaalf noteerde, ‘sprak ’s middags een uur en vijftien minuten. De macht Gods was op hem en hij gaf blijk van dezelfde geest die rustte op zijn oom, Joseph Smith, en op zijn vader, Hyrum Smith.’26 Ouderling Joseph F. Smith werd wijd en zijd bekend vanwege de lengte en kracht van zijn toespraken; hij wilde onderwijzen met de Heilige Geest ‘tot begrip van hen die mij horen’.27 Het is niet ‘zozeer de foutloze zin als de geest van de spreker die leven en licht in de ziel opwekt’, zei hij.28 ‘Ik heb altijd geprobeerd mijn toehoorders te laten voelen dat ik en degenen die met mij werken vredestichters waren. Dat wij van vrede en welbehagen hielden, dat het onze zending was om te verlossen, niet om te vernietigen, om op te bouwen en niet om neer te halen’, schreef hij eens aan een zoon die op zending was.29

Van de dood van president Brigham Young in 1877 tot de tijd dat Joseph F. Smith gesteund werd als president van de kerk in 1901, werkte hij voortdurend aan het aanwakkeren van leven en licht in de ziel van de heiligen en aan het vestigen van vrede en welbehagen. Gedurende die 24 jaar waren achtereenvolgens John Taylor, Wilford Woodruff en Lorenzo Snow werkzaam als president van de kerk. Joseph F. Smith werd elke keer als raadgever in het Eerste Presidium geroepen. Het was een tijd waarin het geloof en de gebruiken van de heiligen der laatste dagen alom verkeerd begrepen werden. Tijdens de jaren tachtig van de negentiende eeuw namen vijanden van de kerk rigoureuze gerechtelijke stappen tegen haar en haar leden. ‘Zij willen niet dat wij blijven bestaan, in godsdienstig of ander opzicht, als een volk afzonderlijk van de rest van de wereld. Zij willen dat wij ons identificeren en vermengen met de rest van de wereld, dat wij net zo worden als zij, waarmee zij de doeleinden van God zouden dwarsbomen’, legde president Smith uit.30

Niettemin smeekte president Smith de kerkleden om hun vijanden lief te hebben en ze te vergeven. ‘Als wij het doel van onze roeping vergeten en het pad van onze plicht verlaten om elke klap met een klap te beantwoorden, om kwaad met kwaad te vergelden, om te vervolgen omdat wij misschien vervolgd worden, dan vergeten wij de geboden van de Heer en de verbonden die wij met God gesloten hebben om zijn geboden te onderhouden’, leerde hij de mensen.31 Hij herinnerde ontmoedigde heiligen aan Gods belofte dat het de bestemming van de kerk was om ‘voorwaarts en opwaarts te gaan tot de doeleinden van God met betrekking tot dit grote werk van de laatste dagen zijn volbracht’.32

Joseph F. Smith kreeg altijd een nauwe band met hen die met hem samenwerkten. ‘De uitingen van vertrouwen en liefde die mijn geliefde broeders en zusters mij geven, gaan rechtstreeks naar mijn hart’, zei hij.33 Van al zijn banden, hechtte hij de grootste waarde aan die met zijn geliefde gezin. Voor hem was echtgenoot en vader zijn de grootste van alle roepingen. Hij was graag thuis, om zijn kinderen iets te leren, ze verhalen te vertellen en met hen te zingen, spelen en lachen. Was hij voor een opdracht op reis, dan verlangde hij naar zijn geliefden. Op 1 april 1885 schreef hij in Hawaii in zijn dagboek: ‘Er waait een sterke oostenwind, wat in een kouder klimaat winters en streng zou zijn. Is de wind prettig of onprettig voor mijn geliefden? (…) Hebben ze honger, of hebben ze te eten? Zijn ze onder vrienden of vijanden, hebben ze zorgen of gemoedsrust? Zwijg, wees stil!’34 Zijn zoon, Joseph Fielding Smith, herinnerde zich de dierbare tijden die hij samen met zijn vader door had gebracht ‘de evangeliebeginselen besprekend en instructie ontvangend zoals alleen hij die kon geven. Op die manier werd het fundament van mijn eigen kennis in waarheid gelegd, zodat ook ik kan zeggen dat ik weet dat mijn Verlosser leeft, en dat Joseph een profeet van de levende God is, was en altijd zal zijn.’35

Hij voorzag voortdurend in de materiële en geestelijke noden van zijn gezinnen en zorgde ervoor dat hij altijd zijn aanwezigheid kenbaar maakte, of hij nu thuis of weg was. In memo’s, brieven en gedichten uitte hij zijn blijvende liefde voor zijn geliefden. ‘Mijn lieve metgezellin,’ schreef hij aan zijn vrouw toen ze 39 werd, ‘Ik heb een hogere dunk van je, acht je hoger, je bent dichter bij mij en ik houd meer van je dan (…) twintig jaar geleden. Elk uur, elke week, elke maand en elk jaar sterkt de band van onze verbintenis en elk kind versterkt hem met een eeuwig zegel.’36

President Smith had een grote liefde voor de tempel en zijn verordeningen, die de eeuwige verbintenis van gezinsleden mogelijk maakten. ‘Wie behalve de heiligen der laatste dagen denken er nog aan dat wij na de dood nog deel uitmaken van de familie?’37 Op 6 april 1853, hij was toen veertien, was hij aanwezig bij het leggen van de hoekstenen voor de Salt Lake-tempel. En op 6 april 1892, hij was toen 53, sprak hij het gebed uit bij de ceremonie waarbij de deksteen van de tempel gelegd werd.38 Het volgende jaar, op 6 april 1893, wijdde president Wilford Woodruff het magnifieke gebouw in. Het was de vierde tempel in Utah. Tijdens de inwijdingsdiensten zei president Smith: ‘Dit is de zesde tempel [inclusief die in Kirtland en Nauvoo], maar dit is niet het einde.’39 Later zou hij, op 27 juli 1913, als kerkpresident de bouwplaatsen voor de tempels in Cardston (Canada) en, op 1 juni 1915, in Laie (Hawaii) wijden.

Zijn bediening als president van de kerk

Op 17 oktober 1901, een week na het overlijden van president Lorenzo Snow, ordende het Quorum der Twaalf Apostelen Joseph F. Smith en stelde hem aan als de zesde president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Hij zou zeventien jaar lang werkzaam zijn als president, van 1901 tot en met 1918. In zijn eerste toespraak die hij uit hoofde van zijn functie als kerkpresident tot de heiligen richtte, zei hij: ‘Het is ons voorrecht om dichter bij de Heer te leven, als wij dat willen, dan wij ooit gedaan hebben, opdat wij een grotere uitstorting van zijn Geest mogen krijgen dan wij ooit gekregen hebben, en opdat wij sneller vooruit mogen gaan, sneller in onze kennis van de waarheid zullen groeien, en vaster verankerd zullen raken in het geloof. Maar dit alles is afhankelijk van een grotere getrouwheid van de mensen.’40 Zijn persoonlijke bezoeken aan de heiligen, zijn inzet om de broederschap en het onderwijs in de wijken te versterken, zijn eigen onvermoeibare verkondiging van ‘de beginselen van de eeuwige waarheid’ waren alle middelen om ‘rechtschapenheid, reinheid en heiligheid in het hart van de mensen’ te verheffen.41 Hij wist dat alleen een rechtschapen, rein en heilig volk de Heiland bij kon staan in het tot stand brengen van ‘de heiliging van de aarde en de verlossing van de mensheid’.42

Het ledental van de kerk verdubbelde bijna tijdens de ambtsperiode van president Smith, van 278.645 in 1901 tot 495.962 in 1918. Hoewel de meerderheid van de leden nog steeds in het westen van de Verenigde Staten woonde, voelde president Smith zich sterk verbonden met de leden in veel andere landen. Hij bezocht in 1906 Europa en was de eerste president die dat tijdens zijn ambtsperiode deed, keerde daar in 1910 terug en bezocht tevens de heiligen in Canada en in Hawaii. Samen met zijn raadgevers in het Eerste Presidium raadde hij de leden aan om ‘getrouw te zijn in hun loyaliteit aan hun regering, en om goede burgers te zijn’43 en om ‘in hun eigen land te blijven en daar gemeenten van blijvende aard te vormen’.44 De leden van de kerk werden niet meer aangemoedigd naar Utah te emigreren om zich daar met de heiligen te vergaderen.

De eerste generatie heiligen had zich in Zion vergaderd door zich geografisch af te zonderen van de wereld om eenheid en geestelijke kracht te ontwikkelen. President Smith beklemtoonde dat het voor de verdere generaties van belang was om vreedzaam temidden van de wereld te leven maar toch het erfgoed van eenheid en geestelijke kracht in stand te houden dat door de priesterschapsorde en -verordeningen ontwikkeld was.

President Smith sprak en schreef veel over de onvergelijkelijke macht van het priesterschap, en hij streefde ernaar om alle leden het belang daarvan te laten inzien. Toen Joseph F. Smith gesteund werd als president van de kerk, varieerden de bijeenkomstenschema’s, de lessen en de mate van doeltreffendheid van de priesterschapsquorums van wijk tot wijk. Maar president Smith verwachtte de dag ‘dat elke priesterschapsraad in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zijn taak zal begrijpen; zijn eigen verantwoordelijkheid op zich zal nemen; zijn roeping zal grootmaken en zijn plek in de kerk zal innemen.’45 Tijdens de algemene aprilconferentie van 1908 kondigde president Smith aan dat er nieuwe maatregelen kwamen ‘voor het welzijn en de vooruitgang van hen die lid zijn van de verschillende quorums van de priesterschap.’46

De quorums van de Aaronische priesterschap hadden vooral zijn aandacht. ‘We moeten goed zorgen voor onze jongens die geordend zijn tot diaken, leraar of priester in de kerk’, zei hij.47 In de daaropvolgende paar jaar gaven de bisschoppen jonge priesterschapsdragers belangrijke taken, vele waarvan nu gebruikelijk zijn. Zowel de Aaronische- als de Melchizedekse-priesterschapsquorums werden versterkt toen er het hele jaar door regelmatige, wekelijkse priesterschapsvergaderingen werden gehouden en een centraal kerkcomité uniforme leergangen voor de quorums uitgaf.

President Smith legde veel nadruk op het huisonderwijs. ‘Ik ken geen enkele taak die heiliger is of harder nodig, als hij tenminste naar behoren wordt uitgevoerd, dan de taken van de onderwijzers die de mensen thuis bezoeken, met hen bidden, hen aanmoedigen om deugdzaam en eerbaar te leven en hen aanzetten tot eenheid, liefde en geloof in en trouw aan de zaak van Zion’, zei hij.48 Om de gezinnen in de kerk verder te sterken, introduceerde hij met zijn raadgevers in het Eerste Presidium in 1915 de wekelijkse gezinsavond voor de kerk, en spoorde hij de ouders aan om de tijd verstandig te gebruiken om hun kinderen het woord van God te leren.

Het was ook een periode van aanzienlijke vooruitgang op het gebied van de hulporganisaties. Het algemene bestuur van de zondagsschool en de organisaties van de jongemannen, de jongevrouwen en het jeugdwerk waren ook begonnen uniforme leergangen uit te geven. Door hun lessen, merkte president Smith op, werden de jongemensen ‘geleid naar grotere ervaring met, en een beter begrip van, de beginselen van het evangelie van Jezus Christus.’49 Om iets te doen aan het probleem dat de jongeren steeds meer vrije tijd kregen, werd begonnen met het scoutingprogramma voor de jongemannen en werd er een nieuw bijenkorfmeisjesprogramma ontwikkeld voor de jongevrouwen. De ZHV, die de ringen sinds 1902 had aangemoedigd om lessen te schrijven voor de zusters, begon in 1914 uniforme lessen uit te geven. En in 1916 begon de ZHV boodschappen voor huisbezoeksters uit te geven. Die innovaties gingen deel uitmaken van het nieuwe Relief Society Magazine en rustte de vrouwen van de ZHV beter toe om ‘te zorgen voor het geestelijke, mentale en morele welzijn van de moeders en dochters in Zion.’50 Voor president Smith was het van essentieel belang dat de hulporganisaties hun werk deden in harmonie met de priesterschapsautoriteiten om het evangelie te verkondigen en de broederschap en zusterschap onder de leden te versterken. ‘Zodanig bundelen wij onze krachten voor een vereende, blijvende inzet voor de vestiging van de kerk.’51

Een van de grootste moeilijkheden waarmee Joseph F. Smith geconfronteerd werd, was omgaan met de misverstanden over en de vervolging van de kerk. Maar hij verklaarde dat de pogingen van hen die de kerk kleineerden ‘indirect slechts het middel zijn geweest waardoor het werk in de wereld voortgang heeft kunnen vinden. Zij hebben de aandacht van de wereld op ons gevestigd, en dat is precies wat we willen. (…) Wij willen dat de wereld ons leert kennen. Wij willen dat ze onze leerstellingen leren kennen, dat ze ons geloof en onze doelen gaan begrijpen, alsmede de organisatie van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.’52

Geleidelijk werd de hoop van president Smith bewaarheid en ontving de kerk groter respect in de Verenigde Staten en in het buitenland. Om toeristen die Salt Lake City bezochten van juiste informatie omtrent het geloof en de geschiedenis van de kerk te voorzien, vestigde de kerk in 1902 haar eerste bezoekerscentrum op Temple Square. In dat eerste jaar werden de 25 vrijwilligers bij het Bureau voor Informatie en Kerklectuur overweldigd met een bezoekersaantal van meer dan 150 duizend. In 1904 had het bureau al meer vrijwilligers en een groter gebouw nodig. In 1911 gaf het Tabernakelkoor veelgeprezen concerten in 25 steden in het oosten en middenwesten van de Verenigde Staten, inclusief een concert in het Witte Huis, voor de president van de Verenigde Staten en zijn gasten.

‘De Heer zal ons des te meer verhogen en groter maken in de ogen van de wereld en zal ons onze plaats en status in het midden van de aarde laten innemen’, beloofde president Smith, al naar gelang de leden een ‘grotere getrouwheid’ aan de dag zouden leggen en een bereidheid om ‘grondiger in het geloof gevestigd’ te raken.53 Daarom spoorde hij de heiligen der laatste dagen voortdurend aan om dieper geworteld te raken in hun eigen geschiedenis en leer. President Smith gaf opdracht tot de heruitgave van Joseph Smiths History o f the Church en verleende zijn steun aan het verzamelen van pioniersdagboeken en manuscripten voor de archieven van de kerk. Hij gaf de kerkfunctionarissen ook toestemming om historische plekken aan te kopen die voor de heiligen der laatste dagen heilig zijn - onder meer de gevangenis te Carthage (Illinois) waar de profeet Joseph Smith en zijn broer Hyrum in 1844 vermoord waren (1903); een deel van de bouwplaats voor de tempel in Independence (Missouri) (1904); de boerderij in Vermont waar Joseph Smith in 1805 geboren was (1905); en de boerderij van Joseph Smith sr. in Manchester (New York), de plek waar de profeet in het bos tijdens zijn eerste visioen de Vader en de Zoon zag (1907). Hij getuigde: ‘Voor mij, en ik denk voor iedereen die de goddelijke zending van de profeet Joseph Smith geaccepteerd heeft, is er iets heiligs aan die plekken.’54

President Joseph F. Smith leerde de heiligen der laatste dagen om de profeet te eren voor het ‘als het ware voor hun ogen oplichten van de sluier van de eeuwigheid’.55 En president Smith streefde er zelf ook naar om de uitgebreide waarheid van het evangelie van Jezus Christus te begrijpen en erin te onderwijzen. Zijn brieven aan familie en vrienden, zijn artikelen en antwoorden op vragen in kerktijdschriften, en zijn toespraken waren alle belangrijke gelegenheden om leer uiteen te zetten. Als zijn raadgevers in het Eerste Presidium en hij van mening waren dat essentiële leerstellingen door de kerkleden of door anderen verkeerd begrepen werden, stelden ze verduidelijkende verklaringen op om uit te geven. ‘The Origin of Man’ (november 1909)56 en ‘The Father and the Son: A Doctrinal Exposition by the First Presidency and the Twelve’ (juni 1916)57 werden belangrijke hulpmiddelen om de heiligen der laatste dagen de ware aard van onze relatie met onze hemelse Vader en Jezus Christus te leren.

‘Ik heb vanaf mijn jeugd ( …) getracht een vredestichter te zijn, een verkondiger van rechtschapenheid, en om rechtschapenheid niet alleen door het woord te verkondigen, maar ook door mijn voorbeeld’, 58 zei president Smith. Van zijn vijftiende jaar tot aan zijn dood op tachtigjarige leeftijd heeft hij honderden evangelietoespraken en leerreden gehouden om de heiligen de leringen van Jezus Christus te laten begrijpen en na te leven. Over zijn vermogen om uit te leggen heeft Charles W. Nibley gezegd: ‘Wie is er met hem te vergelijken als een verkondiger van rechtschapenheid? Hij was de beste die ik ooit heb gehoord - krachtig, machtig, duidelijk - hij sprak de mensen aan. Het was geweldig hoe de woorden van levend licht en vuur uit hem stroomden.’59

Joseph F. Smith verheugde zich als de kerkleden luisterden naar de waarschuwingen en aansporingen die hij als profeet van God gaf. De bereidheid van de heiligen om voorwaarts te gaan in ‘rechtschapenheid, reinheid en heiligheid’ was voor hem van het grootste belang.60 Hij was met zijn eigen ootmoedigheid en bereidheid om te leren de voortrekker. ‘Ik ben slechts een kind, ik leer slechts’, zei hij in 1916. ‘Ik hoop oprecht dat er, naarmate ik stukje bij beetje leer, regel op regel, en voorschrift op voorschrift, hier een beetje en daar een beetje, dag in dag uit, en maand in maand uit, en jaar in jaar uit, een tijd zal komen waarop ik daadwerkelijk de waarheid geleerd zal hebben en die zal kennen zoals God die kent, en gered en verhoogd zal worden in zijn tegenwoordigheid.’61 Hij werd altijd gerespecteerd vanwege zijn vrijmoedigheid en vaste overtuiging, en werd vooral geëerd om zijn mededogen. Mevrouw Koleka, een van zijn geliefde vrienden uit Hawaii, prees hem als ‘de dienstknecht van de allerhoogste God, de man met een open hart vol liefde’.62 Hij had geleerd ‘om rechtschapenheid niet alleen door het woord te verkondigen, maar ook door mijn voorbeeld’,63 door er oprecht naar te streven ‘gelijkvormig te worden met het aangezicht en evenbeeld van Jezus Christus’.64

Tijdens de laatste paar maanden van zijn leven, voelde president Smith zich uitzonderlijk vatbaar voor de Geest. ‘Ik mag dan lichamelijke kwalen hebben, maar het schijnt mij toe dat mijn geestelijke status niet alleen zo standvastig blijft als in het verleden, maar dat hij zich ontwikkelt, dat hij groeit’,65 zei hij in april 1918. Een half jaar later, op 3 oktober 1918, zat hij in zijn kamer de Schriften te overpeinzen: ‘Ik dacht na over het grote zoenoffer dat de Zoon Gods had gebracht voor de verlossing der wereld.’66 Toen ontving hij een geweldige manifestatie aangaande het bezoek dat de Heiland in de tijd dat zijn lichaam in het graf lag, had gebracht aan de doden. De openbaring, die later het Visioen van de verlossing der doden werd genoemd, en gecanoniseerd is als afdeling 138 van de Leer en Verbonden, is een passende deksteen op het leven van een profeet die onophoudelijk het belang predikte van het verkondigen van het plan van leven en verlossing aan alle kinderen van God.

De heerlijkheid van God, de goddelijke oorsprong van de mens en zijn afhankelijkheid van God, het belang van gehoorzaamheid en van heilige verordeningen, van liefdevolle dankbaarheid en getrouwe toewijding - dat waren onderwerpen die president Smith telkens weer met elkaar verweefde. Slechts zelden besprak hij één enkel evangeliebeginsel zonder het verband met het hele plan van leven en verlossing aan te geven. Hij kon in één enkele toespraak het volledige evangelie prediken, soms zelfs in één enkele zin, waarbij hij zich er altijd op concentreerde hoe belangrijk het is om God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, te kennen. ‘Door die liefde die wij voor Hen hebben, en door onze wens om volgens hun eisen te leven en te worden zoals Zij, kunnen wij elkaar liefhebben, en kunnen wij meer plezier hebben in het goede doen dan we ooit zouden kunnen hebben in het kwade doen.’67

Noten

  1. Deseret News: Semi-Weekly, 25 april 1882, blz. 1.

  2. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 406.

  3. Conference Report, april 1902, blz. 85-86.

  4. Millennial Star, juni 1840, blz. 40.

  5. Millennial Star, juni 1840, blz. 40-41.

  6. Gospel Doctrine, blz. 494.

  7. History of the Church, deel 2, blz. 338.

  8. Collected Discourses Delivered by President Wilford Woodruff, His Two Counselors, the Twelve Apostles, and Others, verz. door Brian H. Stuy, 5 delen, (1987-1992), deel 5, blz. 29.

  9. Dagboek van Joseph F. Smith, Leeds, 13 april 1861, holograaf, 5; archief van de afdeling kerkgeschiedenis, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

  10. Deseret News: Semi-Weekly, 25 april 1882, blz. 1.

  11. Collected Discourses, deel 2, blz. 348.

  12. Deseret News: Semi-Weekly, 10 juli 1883, blz. 1.

  13. Dagboek van Joseph F. Smith, blz. 18; archief van de afdeling kerkgeschiedenis, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

  14. ‘Editor’s Table - In Memoriam, Joseph Fielding Smith (1838-1918)’, Improvement Era, januari 1919, blz. 266.

  15. Life of Joseph F. Smith, verz. door Joseph Fielding Smith (1938), blz. 159.

  16. Joseph F. Smith aan Samuel L. Adams, 11 mei 1888, Truth and Courage: Joseph F Smith Letters, verz. door Joseph Fielding McConkie, blz. 2.

  17. ‘Editor’s Table - In Memoriam’, blz. 266.

  18. James R. Clark, Messages of the First Presidency of The Church ofjezus Christ of Latter-day Saints, 6 delen (1965-1975), deel 5, blz. 92.

  19. Joseph F. Smith aan Samuel L. Adams, blz. 2.

  20. Conference Report, april 1900, blz. 41.

  21. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 18.

  22. Gospel Doctrine, blz. 171.

  23. Gospel Doctrine, blz. 82.

  24. Collected Discourses, deel 2, blz. 280.

  25. Gospel Doctrine, blz. 90.

  26. Dagboek van Joseph F. Smith, 24 juni 1866; archief van de afdeling kerkgeschiedenis, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

  27. Gospel Doctrine, blz. 201.

  28. Gospel Doctrine, blz. 359.

  29. Joseph F. Smith aan Hyrum M. Smith, 18 mei 1896, Truth and Courage, blz. 37.

  30. Deseret News: Semi-Weekly, 2 oktober 1883, blz. 1.

  31. Deseret News: Semi-Weekly, 1 november 1882, blz. 1.

  32. Deseret News: Semi-Weekly, 25 april 1882, blz. 1.

  33. Life of Joseph F. Smith, blz. 365.

  34. Life of Joseph F. Smith, blz. 283.

  35. Geciteerd in Bryant S. Hinckley, ‘Greatness in Men: Joseph Fielding Smith’, Improvement Era, juni 1932, blz. 459.

  36. Life of Joseph F. Smith, blz. 453.

  37. ‘General Conference of the Relief Society’, Relief Society Magazine, juni 1917, blz. 316.

  38. H. W. Naisbitt, ‘Temple Building’, Contributor, april 1892, blz. 257.

  39. Collected Discourses, deel 3, blz. 279.

  40. Conference Report, oktober 1901, blz. 69-70.

  41. Conference Report, oktober 1901, blz. 70.

  42. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 155.

  43. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 165.

  44. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 222.

  45. Gospel Doctrine, blz. 159.

  46. Conference Report, april 1908, blz. 5.

  47. Conference Report, april 1908, blz. 6.

  48. Gospel Doctrine, blz. 189.

  49. Gospel Doctrine, blz. 393.

  50. Gospel Doctrine, blz. 386.

  51. Deseret Weekly, 9 januari 1892, blz. 70.

  52. Conference Report, oktober 1908, blz. 3.

  53. Conference Report, oktober 1901, blz. 70.

  54. Conference Report, oktober 1906, blz. 5.

  55. Deseret News: Semi-Weekly, 27 februari 1883, blz. 1.

  56. ‘The Origin of Man, by the First Presidency of the Church’, Improvement Era, november 1909, blz. 75-81.

  57. ‘The Father and the Son: A Doctrinal Exposition by the First Presidency and the Twelve’, Improvement Era, augustus 1916, blz. 934-942.

  58. Gospel Doctrine, blz. 406.

  59. Gospel Doctrine, blz. 522.

  60. Conference Report, oktober 1901, blz. 70.

  61. Conference Report, april 1916, blz. 4.

  62. Life of Joseph F Smith, blz. 306.

  63. Gospel Doctrine, blz. 406.

  64. Gospel Doctrine, blz. 6.

  65. Conference Report, april 1918, blz. 2.

  66. Leer en Verbonden 138:2.

  67. Collected Discourses, deel 3, blz. 218.

Joseph F. Smith

A Salzbrenner, Joseph F. Smith, de zesde president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.