Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 22: Naastenliefde in uw ziel


Hoofdstuk 22

Naastenliefde in uw ziel

Wij moeten zorgen voor de behoeftigen en vervuld worden met liefde voor alle mensen.

Uit het leven van Joseph F. Smith

President Joseph F. Smith verzocht de heiligen der laatste dagen dringend om hun naasten lief te hebben en te voorzien in elkanders behoeften – zowel materieel als geestelijk – met barmhartigheid en reine naastenliefde. ‘Op het moment dat een heilige der laatste dagen zijn plicht leert, zal hij leren dat hij (…) vervuld moet worden met de geest van liefde, naastenliefde en vergevensgezindheid’, zei hij.1

Hij had zelf ook groot dienstbetoon ontvangen, zoals bleek toen hij eens als president van de kerk samen met bisschop Charles W. Nibley Hawaii bezocht. Bisschop Nibley beschreef later als volgt wat er gebeurde:

‘Toen we in Honolulu bij de werf aan land gingen, stonden de heiligen ons in groten getale op te wachten met hun slingers van leis, prachtige bloemen in allerlei soorten en tinten. We werden ermee overladen – hij natuurlijk het meest. De Hawaiiaanse band speelde welkomstmuziek. (…) Het was een prachtig gezicht om de diepgewortelde liefde te zien, de liefde die ze zelfs tot tranen toe bewoog, die deze mensen voor hem hadden. Temidden van dat alles merkte ik een arme, oude, blinde vrouw op, wankelend vanwege haar negentig jaar, die naar voren gebracht werd. Ze had enkele eerstekeus bananen in haar hand. Het was al wat zij had – haar offergave. Ze riep: “Iosepa, Iosepa.” Onmiddellijk toen hij haar zag, rende hij op haar af, sloot haar in zijn armen, omhelsde haar, kuste haar telkens weer, klopte op haar hoofd en zei: “Mama, mama, mijn lieve oude mama.”

‘Terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden, wendde hij zich tot mij en zei: “Charlie, zij heeft mij verpleegd toen ik nog een jongen was en ik ziek was en niemand had om voor me te zorgen. Zij nam mij in huis en was als een moeder voor me.”

‘Het was ontroerend. (…) Het was prachtig om die grootse, edele ziel te zien in de liefdevolle, dierbare herinnering aan de vriendelijkheid die hem meer dan vijftig jaar daarvoor betoond was; en de arme, oude ziel die hem haar liefdesoffergave gebracht had – enkele bananen, wat alles was wat zij had – en die haar geliefde Iosepa in handen stopte!’2

Leringen van Joseph F. Smith

Wees vrijgevig tegenover de armen en ongelukkigen

Het grote gebod dat onze Heer en Meester ons leerde, is dat wij God moeten liefhebben met heel ons hart, verstand en sterkte; en het volgende, dat daarop lijkt: heb uw naasten lief als uzelf. ‘Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten’ [zie Matteüs 22:37–40]. Laten wij elkaar daarom vergevensgezindheid, liefde en barmhartigheid betonen; en laten wij extra moeite doen om mensen te helpen die in nood verkeren, zodat de stem van de weduwe niet tot God zal opgaan in een aanklacht tegen het volk wegens een gebrek aan voedsel, kleding of onderdak. Zorg ervoor dat de wees niet zonder thuis is in zijn volk, noch zonder voedsel of kleding, of zonder een kans om zich te ontwikkelen. Zorg ervoor dat de naastenliefde al uw handelingen doordringt en in uw hart woont, en u inspireert om te zorgen voor de armen en de bezochten, en dat u troost biedt aan hen die in de gevangenis zijn, als zij troost nodig hebben, en dat u de zieken verpleegt; want hij die een profeet in de naam van een profeet een beker koud water geeft, zal de beloning van een profeet ontvangen.

Tot hen die deze dingen doen voor de armen in ons midden, zal eens worden gezegd: ‘Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen.’ En dan hoeven wij niet te zeggen: ‘Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien’, want ieder die maar enige intelligentie heeft, kan weten dat als hij de armen helpt die dat verdienen, het hem zal worden aangerekend alsof hij het gedaan had voor Hem die de Vader van zijn geest is. [Zie Matteüs 25:31–45.]3

Wij moeten onze kinderen leren om niet alleen hun vader en moeder ie respecteren, en hun broers en zusters, maar om alle mensen te respecteren. En we moeten ze vooral leren om de ouderen, de zieken, de ongelukkigen, de armen en de behoeftigen te respecteren, en hen die geen medelijden van hun medemensen ontvangen.4

Wij zijn er altijd in geslaagd om de armen iets te geven en niemand af te wijzen die om voedsel vraagt. Ik geloof dat dit de algemene houding en het karakter van de heiligen der laatste dagen is. Ik denk dat alle mormoonse mensen vriendelijk en gul zijn tegenover de armen en de ongelukkigen, en dat er geen enkele heilige der laatste dagen in mijn gehoor is, of waar dan ook, die zijn portie in geval van nood niet zou delen met zijn medemensen. (…)

Ik heb mensen bij mijn deur zien weglopen met goed brood en boter in hun handen (goed genoeg voor de maaltijd van een koning, want mijn mensen maken goed brood en goede boter, zo goed als ik waar dan ook op aarde gehad heb) en het buiten de poort op straat zien gooien. Ze wilden geen voedsel. Ze wilden geld. Waarvoor? Zodat ze naar een gok[hal] konden gaan, of een bar. Vanzelfsprekend zijn zij daar zelf verantwoordelijk voor. Wij kunnen alleen op het uiterlijk afgaan en op de ingevingen van de goede Geest in ons; en het is beter om twaalf mensen die dat niet verdienen iets te geven, dan één persoon die dat wel verdient met lege handen weg te sturen.5

Liefde is het grootste beginsel dat er bestaat. Als we de verdrukten de helpende hand kunnen geven, als we de terneergeslagenen en verdrietigen kunnen helpen, als we de toestand van de mensheid kunnen verlichten en verbeteren, dan is het onze opdracht om dat te doen, want het is een essentieel onderdeel van onze godsdienst om dat te doen.6

Heb uw naaste lief als uzelf

Het is relatief makkelijk voor iemand om te zeggen dat hij in God gelooft en in het zoenbloed van Jezus Christus, dat hij gelooft in de bekering van zonden, in de doop voor de vergeving van zonden, en in de oplegging van handen voor de gave van de Heilige Geest. Het is blijkbaar makkelijk voor iemand om zover te komen. Maar als het erop aan komt om zijn naaste lief te hebben als zichzelf, dan is dat niet zo makkelijk. Dat is een moeilijke heuvel om te beklimmen. We merken dat het al onze kracht vergt om de top te halen. En al klimmen we al vele jaren, ik durf te stellen dat we toen we vanmorgen wakker werden, nog aan de voet van de heuvel waren en dat we de top nog lang niet gehaald hebben. Want zelfs in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen kunnen weinig mannen, en ook vrouwen, met waarheid zeggen: ‘Ik heb mijn naaste lief als mijzelf.’

In de regel hebben we onze naaste niet lief als onszelf. [Iemand] heeft eens gezegd: ‘Van al mijn moeders zoons, hield ik het meest van mijzelf.’ Zo gaat het ook met Gods kinderen op aarde. Ook al heeft onze Vader er veel, en al zijn we allemaal van één bloed, en al behoren we misschien allemaal tot een en dezelfde samenleving, of tot één geloof in één God en één Jezus Christus, toch heeft ieder van ons zichzelf het meest lief. Dat gevoel blijkt in het dagelijks leven, in onze omgang van uur tot uur met elkaar. Het blijkt zelfs vaak tussen man en vrouw; vaak tussen vader en kinderen; en het komt veel voor onder kinderen. Is dat christelijk? Is het de leer van Jezus Christus? Niet volgens wat ik lees in de boeken en wat ik begrijp van de leringen van het leven en het heil. In de Schriften staat dat wij elkander in broederliefde genegen moeten zijn; dat wij onze eigen luxe, onze eigen gemakken, onze eigen verlangens, ons eigen geluk moeten opgeven voor het gemak en het geluk van onze naasten – om nog maar niet te spreken over onze verwanten en geliefden.7

Hoe moeten wij onze naaste liefhebben als onszelf. Het is het eenvoudigste in de wereld, maar teveel mensen zijn zelfzuchtig en egocentrisch en zijn niet geneigd om een liefdevol gevoel ten opzichte van anderen te hebben, een gevoel dat zich tot anderen uitstrekt en het welzijn van hun naasten overweegt; en zij beperken zich tot hun eigen concrete voordeel, zegen en welzijn, en durven te zeggen: ‘Laat mijn naaste maar voor zichzelf zorgen.’ Dat is niet de geest die een heilige der laatste dagen zou moeten kenmerken.8

Als we denken dat we tekortkomingen, zwakheden of fouten zien, of ze nu echt of denkbeeldig zijn, in onze broeders en zusters, en we gebruiken voldoende naastenliefde en vriendschap, in plaats van het eruit te flappen en het aan al onze vrienden en buren te vertellen, (…) dan gaan we naar onze vrienden over wie we ontevreden zijn of van wie wij menen dat ze iets verkeerd doen, en zeggen hen wat we voelen en denken, en doen dat in een geest om ze te helpen bij het overwinnen van hun zwakheden. Dan doen we zowel onszelf als hen veel goeds aan. Wij gaan niet naar ze toe in de geest van veroordeling en klagen, en kwetsen hen niet of vullen hun hart met gevoelens van vijandigheid. 9

Ik zou adviseren om te leren elkaar lief te hebben, dan krijgen we fijne vriendschappen. Iemand heeft eens gezegd dat ‘wij kunnen geven zonder lief te hebben, maar we kunnen niet liefhebben zonder te geven’. Dus willen wij elkaar liefhebben, en, zoals de Heer tegen Petrus zei, we moeten zijn schapen weiden [zie Johannes 21:15–17], elkaar versterken. Wij moeten elkaar steunen, niet vernietigen, noch naar beneden halen, noch vallen over de zwakheden van onze naasten of onze broeders, noch over de tekortkomingen die wij in de mens zien. Als wij een deugd zien, laten wij die dan groter maken en van het vonkje een levende vlam maken die licht, leven, energie en bemoediging zal geven aan ieder die hem ziet, en vooral aan diegenen die in duisternis en dwaling verkeren, opdat zij tot het licht mogen worden gebracht.10

Mijn godsdienst leert mij dat ik alle mensen moet liefhebben. Hoezeer ik hun handelingen ook veracht, hoezeer ik hun slechtheid en verduisterde verstand verafschuw, toch zijn zij geschapen naar het beeld van mijn Vader en God – zij zijn mijn broeders en zusters. Er wordt van mij vereist dat ik mijn naaste liefheb als mijzelf. Ik ben misschien nog niet gestegen naar dat hoge niveau van volmaking; er kan in mij nog die zelfzuchtigheid zijn waardoor ik mijzelf boven mijn naaste zou verkiezen, maar ik streef ernaar om mijn medemens goed te behandelen, want God eist dat.11

God heeft in deze bedeling de moeite gedaan om ons de volheid van het evangelie te openbaren, wat (…) de mens dit beginsel van zelfopoffering voor het welzijn van andere mensen leert, en wat ons leert dat wij ons eigen welzijn bevorderen als we goed doen aan andere mensen. (…) Teveel mensen in deze wereld zijn zo met zichzelf bezig en zijn zo bekrompen dat zij niet eens bereid zijn om moeite te doen voor iemand anders dan zichzelf. (…) Zoals ik het zie, is de plicht van de mensheid volgens het heilige evangelie dat wij ontvangen hebben om de onschuldigen te beschermen, en de deugd, de eer en de rechten van alle mensen te beschermen alsof het de onzen waren.12

God heeft in zijn kerk voorzieningen getroffen voor hulp aan behoeftigen

God heeft in zijn kerk, in de hele organisatie, voorzieningen getroffen om voor elke getrouwe ziel te zorgen in tijden van nood.13

God heeft dit volk geboden om de armen te gedenken en middelen te schenken om hen te onderhouden. (…) Wij geloven niet in liefdadigheid als een bedrijf; in plaats daarvan vertrouwen wij op onderlinge behulpzaamheid. Het evangelie vereist niet alleen geloof en bekering, maar ook het voorzien in materiële benodigdheden. Daarom heeft de Heer plannen geopenbaard voor het materiële welzijn van het volk.

Voor het welzijn van de armen hebben wij de vasten ingesteld, waarvan een van de voornaamste doelen is om de armen te voorzien van voedsel en andere benodigdheden, zodat ze zich kunnen redden. Want het is duidelijk dat plannen die alleen voorzien in het lenigen van de huidige behoeften tekortschieten. De kerk heeft er altijd naar gestreefd om haar leden in een dusdanige positie te plaatsen dat ze zichzelf kunnen helpen, in plaats van de methode aan te nemen die zoveel liefdadigheidsinstellingen gebruiken om alleen in de huidige behoeften te voorzien. Wordt die hulp ingetrokken, of is die op, dan moet er meer komen uit dezelfde bron, waardoor de armen afhankelijk worden en ze het onjuiste beginsel leren van leunen op de hulp van andere mensen in plaats van vertrouwen op hun eigen inspanningen. (…) Ons idee van liefdadigheid is daarom dat wij de huidige behoeften lenigen en de armen vervolgens in staat stellen om zichzelf te helpen, waarna zij op hun beurt anderen kunnen helpen. De geldmiddelen worden beschikbaar gesteld voor verdeling door verstandige mannen, over het algemeen de bisschoppen van de kerk, die tot taak hebben om te zorgen voor de armen.

Wij stellen de kerken van de wereld het vastenplan van de Heer voor als een wijze en systematische manier om voor de armen te zorgen. (…) Het zou eenvoudig zijn voor de mensen om zich aan de eis te houden dat zij zich elke maand een dag lang onthouden van eten en drinken en dat zij hetgeen zij die dag uitsparen, toewijden aan de armen. De Heer heeft die wet ingesteld; hij is eenvoudig en volmaakt, en is gebaseerd op rede en intelligentie, en zou niet alleen een oplossing blijken te zijn voor de vraag hoe er voor de armen gezorgd moet worden, maar zou tevens goed zijn voor degenen die de wet zouden naleven. Het zou (…) het lichaam aan de geest onderwerpen en zo een gemeenschap met de Heilige Geest tot stand brengen en zorgen voor geestelijke kracht en macht die de mensen zo hard nodig hebben. Daar vasten altijd gepaard dient te gaan met gebed, zou deze wet de mensen dichter tot God brengen. Het zou hun gedachten ten minste eens per maand afleiden van de turbulente gang van zaken in wereldse aangelegenheden en zou hen in rechtstreeks contact brengen met praktische, zuivere en onvervalste godsdienst, als ze de wezen en de weduwen zouden bezoeken en zichzelf onbevlekt van de zonden van de wereld zouden houden [zie Jakobus 1:27].14

Het is duidelijk dat de aanvaardbare vasten er een is die de ware geest van liefde voor God en de mens heeft; en dat het doel van de vasten is om een volmaakte zuiverheid van hart en een eenvoud in bedoeling te bereiken – een vasten voor God in de volste en diepste betekenis – want zo’n vasten zou een remedie zijn voor elke praktische en intellectuele dwaling; hoogmoed zou verdwijnen, liefde voor onze medemens zou ervoor in de plaats komen, en wij zouden blijmoedig de armen en de behoeftigen helpen.15

Het evangelie maakt ons onzelfzuchtig en bereidwillig om onze eigen verlangens op te offeren voor het welzijn van andere mensen

Wij sporen onze broeders en zusters in het evangelie van Jezus Christus aan, wij smeken ze, om niet alleen zichzelf te respecteren door een goede levenswijze, maar ook uw naasten te respecteren en lief te hebben, en uw naasten liefde te betonen, u allen.16

Ik vind dat we onze godsdienst zouden moeten naleven. We zouden de geboden van God moeten onderhouden. We zouden de geest van het evangelie in ons hart moeten hebben en genieten, en de vruchten van het evangelie voortbrengen in ons leven. We zouden geloof, hoop en liefde, ootmoed en vergevensgezindheid voor elkaar moeten hebben in onze ziel, en zoveel mogelijk de geest van beschuldiging en twist vermijden die leidt tot onenigheid, verwarring en verdeeldheid onder de mensen, alsmede de geest van haat. O, verban de haat uit uzelf. Haat die gekoesterd wordt in het hart, of afgunst of jaloezie, zal hen schaden die toestaan dat het in hun ziel verblijft, en zal in hun gedachten duizend maal meer wrok scheppen dan het andere mensen zal raken. Laten wij die zaken dus uit ons hart en onze gedachten verbannen. Laten wij een rechtschapen leven leiden, laat de man zijn vrouw liefhebben, laat hij haar trouw zijn en haar vriendelijk behandelen. En laat de vrouw haar man trouw zijn en hem vriendelijk behandelen. Dan zullen zij hun kinderen trouw zijn, hen liefhebben en werken aan hun welzijn. Laat hen als gezin in de kerk een eenheid zijn. Als die toestand zich uitstrekt tot aan de grenzen van Zion, zullen we het millenniaanse bestuur onder ons hebben, en zal er overal vrede op aarde en in mensen des welbehagens zijn.17

Het evangelie is bedoeld om alles uit ons te verwijderen dat niet strookt met God en het heilsplan dat Hij de mens geopenbaard heeft. Het is ontworpen om ons dusdanig te veranderen dat wij door onze levenswijze een volheid van het licht der waarheid kunnen hebben en de doeleinden van God kunnen begrijpen, en in staat zijn om zo dicht bij Hem te leven dat wij voortdurend overeenkomstig zijn wensen kunnen leven. De beginselen van het evangelie zijn bedoeld om ons onzelfzuchtig te maken, ons verstand te verruimen, ons verlangen naar het goede te vergroten; haat, wrok, afgunst en boosheid uit ons hart te verwijderen, en ons vreedzaam te maken, gehoorzaam, ontvankelijk voor onderwijs, en bereid om onze eigen verlangens op te offeren, en misschien onze eigen belangen, voor het welzijn van onze medemens, en voor de voortstuwing van Gods koninkrijk. Een mens die zijn eigen wensen niet kan opofferen, die in zijn hart niet kan zeggen: ‘Vader, uw wil geschiede, en niet de mijne’, is geen waarlijk en grondig bekeerd kind van God; hij is in zekere mate nog steeds in de greep van dwaling en bevindt zich nog in de duisternis die over de wereld hangt, en die God voor de mens verbergt.18

Studiesuggesties

  • Wat zijn de twee grootste geboden? (Zie ook Matteüs 22:37–40.) Waarom zijn die geboden zo fundamenteel?

  • Wat is naastenliefde? (Zie ook Moroni 7:45–48.) Wat kunnen wij doen om al onze handelingen en ons hart te doordringen met naastenliefde? Waarom ‘vergaat’ liefde ‘nimmer’? (Zie Moroni7:46.)

  • Wat is onze verantwoording ten opzichte van de ongelukkigen en behoeftigen of hen ‘die geen medelijden van hun medemensen ontvangen’?

  • Hoe kunnen wij ons vermogen vergroten om met recht te zeggen: ‘Ik heb mijn naaste lief als mijzelf’? Hoe moeten wij omgaan met de tekortkomingen die wij in andere mensen zien? (Zie ook Lucas 6:41–42.) Hoe kunnen wij de deugden in andere mensen vergroten?

  • Welke zegeningen krijgt men door zich aan de maandelijkse vastendag te houden en een vastengave bij te dragen? Bedenk onder gebed hoe u een bijdrage kunt leveren aan de zorg die de kerk de behoeftigen biedt door bijvoorbeeld nieuwe of eenzame leden op te zoeken, vrijwilligerswerk te verrichten in de samenleving, uw vastengaven te verhogen, of deel te nemen aan projecten van de welzijnszorg of humanitaire dienstverlening.

  • Wat zijn de ‘vrucht[en] van de Geest’ in uw leven? (Zie ook Galaten 5:22–23.) Welke zegeningen krijgen wij en anderen als wij bereid zijn om onze eigen verlangens op te offeren voor het welzijn van andere mensen?

  • Hoe verwijdert het evangelie van Jezus Christus ‘haat, wrok, afgunst en boosheid uit ons hart’ en brengt het ons ertoe om liefde te hebben voor andere mensen?

Noten

  1. Conference Report, april 1915, blz. 4.

  2. Charles W. Nibley, ‘Reminiscences’, Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 519–520.

  3. Deseret Weekly, 19 augustus 1893, blz. 284.

  4. Gospel Doctrine, blz. 282–283.

  5. Conference Report, april 1917, blz. 4.

  6. Conference Report, april 1917, blz. 4.

  7. Deseret News: Semi-Weekly, 31 maart 1896, blz. 1; alinea-indeling toegevoegd.

  8. Gospel Doctrine, blz. 270.

  9. Messages of the First Presidency, verz. door James R. Clark, 6 delen (1965–1975), deel 5, blz. 91.

  10. In Messages of the First Presidency, deel 5, blz. 93.

  11. ‘The Gospel in Precept and Example’. Millennial Star, 15 maart 1906, blz. 162.

  12. ‘Discourse by President Joseph F. Smith’, Millennial Star, 11 november 1897, blz. 706–707.

  13. Conference Report, april 1915, blz. 7.

  14. Gospel Doctrine, 236–238; alinea-indeling gewijzigd.

  15. ‘Editor’s Table’, Improvement Era, december 1902, blz. 147.

  16. Messages of the First Presidency, deel 5, blz. 53.

  17. Conference Report, oktober 1916, blz. 8.

  18. ‘Blind Obedience and Tithing’, Millennial Star, 20 januari 1893, blz. 79.