Hoofdstuk 9
Onze zendingsplicht
Er gaan zendelingen de wereld in om van Jezus Christus te getuigen en het kostbare zaad van het eeuwige leven te zaaien.
Uit het leven van Joseph F. Smith
Kort na zijn aankomst in Hawaii op 20 oktober 1854, schreef Joseph F. Smith een brief aan zijn vaders neef, George A. Smith, het lid van het Quorum der Twaalf dat hem tot ouderling geordend had. De jonge zendeling legde een gelofte van toewijding aan het werk van de Heer af en zei: £Ik ben blij te kunnen zeggen dat ik er klaar voor ben om voor de zaak waarvoor ik werkzaam ben door dik en dun te gaan; ik hoop en bid oprecht dat ik mij tot het einde getrouw zal tonen.’1 Zijn geloof zou vele malen beproefd worden.
Eens werden de meeste van zijn bezittingen vernietigd door een brand, inclusief zijn ‘kleding, meerdere exemplaren van de eerste (Europese) editie van het Boek van Mormon en de Leer en Verbonden, die de patriarch Hyrum Smith cadeau waren gedaan. In een van die boeken had ouderling Joseph F. Smith zijn certificaat van ordening tot ouderling gelegd. Toen het huis met zijn inhoud werd vernietigd, werden de koffer van ouderling Smith en alles wat er in zat in de as gelegd, behalve zijn zendelingencertificaat. Op de een of andere bijzondere manier werd het intact gehouden, al was het aan de randen geschroeid, maar er was geen woord van vernietigd, ook al was het boek waar het in had gelegen volkomen verteerd door het vuur. Niet alleen de boeken werden vernietigd, maar ook de dagboeken waar ouderling Smith zo trouw in geschreven had.’
Deze ervaring had nog een amusant gevolg, dat destijds echter ernstig was. De kleding van de zendelingen was vernietigd, waardoor Joseph F. Smith en zijn collega korte tijd samen een kostuum moesten delen. De ene zendeling bleef thuis terwijl de ander naar de bijeenkomsten ging. Dan werd de situatie omgedraaid: de andere zendeling bleef thuis en zijn collega ging naar bijeenkomsten. ‘Vanzelfsprekend duurde deze situatie slechts kort, maar het was een amusant verhaal dat in latere jaren vaak verteld is, toen de lijdende zendelingen al lang en breed verwijderd waren van de plek waar hun verlegenheid en moeilijkheden waren opgetreden.’2
Leringen van Joseph F. Smith
Zendelingen moeten 20 leven dat zij constant ontvankelijk zijn voor Gods Geest
Een van de onmisbare eigenschappen van zendelingen die de wereld ingaan om het evangelie te verkondigen, is nederigheid, zachtmoedigheid en ongeveinsde liefde voor het welzijn en het heil van de mensheid, en het verlangen om vrede en rechtschapenheid te vestigen onder de mensen op aarde. Zonder deze geest van nederigheid, zachtmoedigheid, geloof in God en een vertrouwen in zijn beloften en woord aan ons, kunnen wij het evangelie Van Christus niet verkondigen. U kunt alle wijsheid van de mens leren, maar daarmee komt u niet in aanmerking om deze dingen te dóen, zoals de nederige, leidende invloed van de Geest Gods wél doet. ‘Hovaardij gaat vooraf aan het verderf, en hoogmoed komt voor de val’ [Spreuken 16:18].
Het is nodig dat de zendelingen die de wereld ingaan om te prediken, de geest van het evangelie bestuderen, die de geest van nederigheid is, de geest van zachtmoedigheid en van ware toewijding aan welk doel u zich ook gezet hebt. Als dat is om het evangelie te prediken, dan moeten we ons toewijden aan de taken van die bediening, en behoren we er met al onze vermogens naar te streven om ervoor te zorgen dat wij ervoor in aanmerking komen om dat concrete werk te verrichten, en de manier om dat te doen, is zo te leven dat de Geest Gods voortdurend met ons communiceert en bij ons is om ons te leiden op elk moment en elke tijd van onze bediening, dag en nacht.3
Broeders, u bent bezig met het werk van God; u bent in het harnas; u ontvangt in grote mate de Geest van het evangelie omdat u uitsluitend daarmee bezig bent. U bent predikanten van het eeuwig verbond. U bidt; u vergeet uw gebeden beslist niet. Een zendeling kan zijn gebeden niet vergeten; hij kan de Heer niet vergeten; hij zal zeker aan Hem denken bij het doen van zijn plicht. Als hij zichzelf in een positie brengt waar hij het meeste goed kan doen, dan kan hij de Heer ’s morgens, ’s middags en ’s avonds niet vergeten. Hij bidt tot de Heer en verootmoedigt zichzelf voor Hem en erkent Hem. Als u dat doet, zult u zijn Geest bij u hebben.4
Een zendeling behoort een getuigenis van de Geest Gods in zich te hebben - het getuigenis van de Heilige Geest. (…) Mensen worden niet bekeerd door welsprekendheid of redenaarskunst; zij raken overtuigd als zij er zeker van zijn dat u de waarheid en de Geest Gods hebt.5
Zendelingen behoren eerlijk, deugdzaam en getrouw hun verbonden na te komen
Het wordt inconsequent geacht als men mannen de wereld instuurt om anderen door gehoorzaamheid aan het evangelie te beloven wat zij zelf niet ontvangen hebben. Bovendien wordt het als onjuist gezien om mannen erop uit te sturen om ze te hervormen. Laat ze zich eerst thuis maar hervormen, als ze de geboden van God niet strikt nageleefd hebben. Dat geldt zowel voor het woord van wijsheid als voor alle andere wetten van de hemel. Er is geen bezwaar tegen om mannen te roepen die in vroegere jaren ruw of recalcitrant zijn geweest, als ze maar in latere jaren een goddelijk leven hebben geleid en de kostbare vruchten van bekering hebben voortgebracht.6
Wij willen jonge mannen (…) die zichzelf onbevlekt van de wereld hebben gehouden, die naar de volken der aarde kunnen gaan en tegen de mensen zeggen: ‘Volg mij, zoals ik Christus volg’. Verder zouden we willen dat ze weten hoe zij moeten zingen en bidden. Wij verwachten van hen dat zij eerlijk, deugdzaam en tot in de dood trouw zijn aan hun verbonden, hun vrouw, hun vader en moeder, hun broers en zusters, zichzelf en God. Als je zulke mannen het evangelie aan de wereld laat verkondigen, of zij nu om te beginnen veel weten of niet, zal de Heer zijn Geest in hun hart geven, en zal Hij hun kronen met intelligentie en macht om de ziel van de mens te redden. Want de levenskiem is in hen. Hij is niet beschadigd of gecorrumpeerd; hij is ook niet uit hen gedreven.7
Het is niet nodig dat onze jongemensen moeten weten welk kwaad er waar dan ook plaatsvindt. Dergelijke kennis is niet verheffend, en het is zeer waarschijnlijk dat meer dan één jongeman de eerste stap naar zijn ondergang kan herleiden tot de nieuwsgierigheid die hem naar twijfelachtige plekken bracht. Laat de jonge mannen van Zion, of zij nu op zending zijn of thuis, alle holen van schanddaden mijden. Het is niet nodig dat zij weten wat daar gebeurt. Geen mens is beter of sterker door die kennis. Laat hen eraan denken dat de kennis van een zonde verleidt om hem te begaan, en dat zij die verleidingen moeten vermijden die in de toekomende tijd hun deugd en hun status in de kerk van Christus kunnen bedreigen.8
De kenmerken van een goede zendeling zijn: iemand die sociale omgangsvormen heeft - die vriendelijk en opgewekt is - en in staat is om het vertrouwen en de gunst van mensen te winnen die in duisternis leven. Dat kan niet zomaar bereikt worden. U moet iemand leren kennen, zijn vertrouwen winnen en hem het gevoel en de kennis geven dat het uw enige verlangen is om hem goed te doen en hem tot zegen te zijn. Dan kunt u hem uw boodschap geven en hem het goede schenken dat u voor hem hebt, vriendelijk en in liefde. Als u dus zendelingen kiest, neem dan mensen die sociale omgangsvormen hebben, die vriendelijke in plaats van haatgevoelens hebben voor de mensen. En als u die niet hebt in uw wijk, train dan enkele jongemannen hierin en zorg ervoor dat ze voor dit werk in aanmerking komen.9
Zendelingen moeten het evangelie van het leven met eenvoud en de Geest verkondigen
Onze zendelingen krijgen hier de instructie, en ze leren dat van jongs af aan, dat ze niet erop uit moeten trekken en oorlog voeren met de godsdienstige organisaties in de wereld als zij geroepen worden om het evangelie van Jezus Christus te verkondigen, maar om de boodschap uit te dragen die ons in deze laatste bedeling door middel van de profeet Joseph gegeven is waardoor de mensen de waarheid te weten mogen komen, als zij dat willen.
Zij worden uitgezonden om de wereld de olijftak van vrede aan te bieden, de kennis die God weer uit de hemelen gesproken heeft, aan te bieden aan zijn kinderen op aarde, dat God in zijn genade voor de wereld de volheid van het evangelie van zijn eniggeboren Zoon in het vlees hersteld heeft, dat God aan de mens de goddelijke macht en gezag van Hem zelf geopenbaard en die hersteld heeft, het gezag waardoor zij in staat en bevoegd zijn om de verordeningen van het evangelie van Jezus Christus te verrichten die nodig zijn voor hun heil; en het feit dat zij die verordeningen verrichten, moet aanvaardbaar zijn voor God, die hun het gezag heeft gegeven om ze in zijn naam te verrichten.
Onze ouderlingen worden uitgezonden om bekering van zonde te prediken, om rechtschapenheid te prediken, om aan de wereld het evangelie te prediken van het leven, van vriendschap onder de mensheid, om man en vrouw te leren dat zij moeten doen wat goed is in de ogen van God en voor alle mensen, om ze het feit te leren dat God zijn kerk georganiseerd heeft, een kerk waarvan Hij zelf de oprichter en stichter is.10
De vraag die vaak opkomt bij jonge mannen in het zendingsveld is: ‘Wat zal ik zeggen?’ Onmiddellijk gevolgd door: ‘Hoe zal ik het zeggen?’ (…) Hoewel er geen concrete regel te geven is, heeft de ervaring geleerd dat de eenvoudigste manier de beste is. Als men de evangeliebeginselen geleerd heeft, door een gebedvolle geest en zorgvuldige studie, dient men die in ootmoedigheid aan de mensen te presenteren, met de eenvoudigste bewoordingen, zonder verwaandheid of arrogantie, en in de geest van de bediening van Christus. Dat kan niet als een jonge zendeling zijn energie verspilt aan een ijdele zelfverheerlijkingspoging om een luidruchtig redenaar te worden. Dat wil ik duidelijk maken aan de ouderlingen, en hen zeggen dat alle redenaarskunst beperkt moet worden tot de juiste tijd en plaats. Het zendingsveld is er niet de plaats voor. Het evangelie wordt niet doeltreffend verkondigd door een opschepperige uitstalling van woorden en argumenten, maar wel door nederige en logische verklaringen van haar eenvoudige waarheid, uitgesproken op zo’n manier dat het ’t hart raakt en aanspreekt, maar ook rede en logica bevat.
(…) Eerst moet de Geest bij een zendeling zijn als hij wil slagen in het opwekken van een reactie bij zijn toehoorders, en dit geldt als de woorden worden uitgesproken in een gesprek, van aangezicht tot aangezicht, of in een openbare bijeenkomst. De Geest manifesteert zich niet in de persoon die zijn tijd wijdt aan het houden van een hoogdravende toespraak of rede. Hij hoopt op kunstmatige wijze te behagen, en niet doeltreffend door het hart.11
Niemand kan het evangelie van Jezus Christus uit zichzelf verkondigen; want de zaken van God kent niemand dan door de Geest Gods die in hem is [zie 1 Korintiërs 2:11]. Als iemand probeert het woord van de Heer door zijn eigen wijsheid en kennis te verkondigen, onafhankelijk van inspiratie, dan is dat gewoon spotternij. Niemand kan God en de goddelijkheid en de waarheid prediken zoals die in Jezus Christus is, behalve als hij door de Heilige Geest geïnspireerd wordt. De discipelen vanouds wandelden en spraken met de Heiland tijdens zijn bediening onder de mensenkinderen, en toch (…) werd hun geboden in Jeruzalem te blijven en niet te gaan prediken tot zij begiftigd waren met macht van omhoog; met andere woorden, tot de Heilige Geest op hen was uitgestort, waardoor hun verstand verlicht werd, hun begrip vergroot, het getuigenis van Jezus Christus in hun hart geplant, opdat zij dat getuigenis mochten geven aan hen die zij bezochten.12
De individuele zendeling is grotendeels afhankelijk van de leiding door de geest van zijn roeping, waarmee hij doordrongen moet zijn. Als hij die geest niet ontwikkelt, die de geest van energie en toewijding is, zal hij al gauw apathisch, lui en ongelukkig worden. Elke zendeling zou ernaar moeten streven om een deel van elke dag te besteden aan studie en gebedvolle overdenking van de beginselen van het evangelie en de theologie van de kerk. Hij zou moeten lezen, peinzen en bidden. Het is waar dat wij ertegen zijn om van tevoren vastgelegde toespraken te houden met de bedoeling om een oratorisch effect of retorische indruk achter te laten; maar als een ouderling opstaat om, hetzij in eigen land of het buitenland, een gehoor toe te spreken, dan dient hij wel grondig voorbereid te zijn op zijn toespraak. In zijn gedachten behoort hij woorden te hebben opgeslagen die het uitspreken waard zijn, het aanhoren waard zijn en het onthouden waard zijn; dan zal de Geest van inspiratie de waarheden voortbrengen die zijn toehoorders nodig hebben, en zal Hij zijn woorden een gezaghebbende klank geven.13
Het is echt aan te bevelen dat ouderlingen die in het buitenland een zending vervullen, zoals de heiligen der laatste dagen in het algemeen doen, verhitte discussies en debatten over leerstellige aangelegenheden vermijden. De waarheid van het evangelie is niet afhankelijk van bewijzen die in verhitte discussies geleverd worden; de boodschap van waarheid wordt het doeltreffendst gebracht in eenvoudige bewoordingen die sympathiek worden uitgesproken.
(…) Een getuigenis van de waarheid is meer dan instemming van het verstand, het is de overtuiging van het hart, de kennis die de hele ziel van de ontvanger vult.
Zendelingen worden uitgestuurd om te prediken en de eerste beginselen van het evangelie te onderrichten. Christus en die gekruisigd, en vrijwel niets meer op het gebied van theologische leer. Zij zijn niet gemachtigd om hun eigen mening over complexe theologische vraagstukken uiteen te zetten, noch om hun toehoorders te verwarren met het tentoonspreiden van diepzinnige kennis. Zij zijn leraars, en dat moeten zij blijven, als zij in enige mate de plichten van hun hoge roeping vervullen; maar zij moeten zoveel zij kunnen onderrichten op de wijze van de Meester - ernaar streven om zich te laten leiden door liefde voor hun medemens, door eenvoudige uitleg en overreding; niet trachtend om met geweld te overreden.
Broeders, laat deze onderwerpen van zinloze discussie met rust; blijf dicht bij de leringen van het geopenbaarde woord, zoals die uitgelegd worden in de standaardwerken van de kerk en door de uitspraken van de levende profeten; en laat geen enkel verschil in inzicht in duistere leerstellige aangelegenheden uw aandacht afleiden, omdat u daardoor van elkaar vervreemdt en gescheiden raakt van de Geest van de Heer.14
Zendingswerk is in eigen land net 20 nodig als in het buitenland
Het is jammer dat zoveel van onze jongens die naar het buitenland gaan en daar een goede zending vervullen, na hun terugkeer schijnbaar genegeerd worden door de presiderende autoriteiten van de kerk en dat hun wordt toegestaan om af te dwalen in zorgeloosheid en onverschilligheid, en uiteindelijk misschien zelfs weg te lopen van hun kerktaken. Zij zouden in het harnas gehouden moeten worden, zij zouden op de een of andere manier actief gemaakt moeten worden in het werk van de bediening, opdat zij beter de geest van het evangelie in gedachten en in hun hart mogen houden, en zowel in het buitenland als in eigen land nuttig mogen zijn.
Het lijdt geen twijfel dat er zendingswerk nodig is, zowel hier in eigen land, in Zion, als in het buitenland. (…) Wij zien teveel jongens die vervallen tot een uiterst zorgeloze, zo niet schadelijke, levenswijze en gewoonten. Elke jonge zendeling die vol geloof en goede verlangens terugkeert van zijn zending, zou zichzelf zoveel mogelijk moeten opwerpen als een heiland van zijn jonge en minder ervaren broeders in zijn eigen omgeving. Ziet een teruggekeerde zendeling een jongen tot slechte gewoonten vervallen, dan zou hij het gevoel moeten hebben dat het zijn taak is om hem vast te houden, samen met de presiderende autoriteiten van de ring of de wijk waarin hij woont, en zoveel macht en invloed uit te oefenen als hij kan voor het heil van die dwalende jongeman die de ervaring niet heeft die onze ouderlingen in het buitenland hebben opgedaan, waardoor hij een middel wordt om velen te redden en ze een steviger fundament in de waarheid te geven.15
Iemands werk in het zendingsveld verbreedt zijn visie, vitaliseert zijn energie, vergroot zijn vermogen tot het verrichten van goed werk in welke richting dan ook, en maakt hem een sterker en nuttiger burger, als ook een toegewijder lid van de kerk. Zolang een zendeling in het zendingsveld is, behoort hij geheel en al een zendeling te zijn, en zijn uiterste energie te besteden aan de bijzondere taken die hij gekregen heeft. Keert hij terug naar zijn eigen gemeenschap, dan is hij in algemene zin nog steeds een zendeling; maar hij moet bedenken dat hij zijn plek in de gelederen van de werkers weer heeft ingenomen, dat hij zijn brood moet verdienen door te arbeiden in het zweet zijns aanschijns. (…) Teruggekeerde zendelingen zouden veelgevraagd moeten zijn waar een moedig hart, een sterk verstand en bereidwillige handen nodig zijn. Het genie van het evangelie is niet dat van negatieve goedheid - slechts een ontbreken van het kwade; in plaats daarvan staat het voor agressieve energie die in goede banen geleid wordt, voor positieve goedheid - kortom, voor werk.16
Laat het leven van ons, als dragers en zaaiers van het kostbare zaad van het eeuwig leven, overeenkomen met ons beroep, onze woorden in harmonie zijn met de waarheid die wij dragen, en onze daden stroken met de geopenbaarde wil van God; want als wij die vruchten [niet] voortbrengen met onze geloofsuitingen, zijn wij, als ouderlingen of heiligen, slechts hindernissen voor de vooruitgang van het werk, struikelblokken op de weg van de praktisch georiënteerde toeschouwer, en verzuimen wij niet alleen de vooruitzichten te vergroten die anderen op het verkrijgen van hun heil hebben, maar brengen wij bovendien onze eigen vooruitzichten daarop in gevaar.
Studiesuggesties
-
Waarom zijn ‘nederigheid, zachtmoedigheid en ongeveinsde liefde’ onmisbare kwalificaties voor een zendeling? Met welke andere eigenschappen worden zowel ouderlingen als zusters betere zendelingen? (Zie ook LV 4.) Hoe kunnen wij door soortgelijke eigenschappen een doeltreffender zendingsactief lid worden?
-
Waarom is het belangrijk dat een zendeling zich ‘onbevlekt van de wereld’ houdt? Hoe zegent de Heer de zendelingen die dat doen?
-
Hoe kunnen wij het vertrouwen winnen van onze vrienden en buren die geen lid zijn en hen laten inzien dat het ons enige verlangen is hen ‘goed te doen en […] tot zegen te zijn’? Hoe kunnen wij onze vrienden die geen lid zijn van de kerk doeltreffender over het evangelie vertellen?
-
In welke waarheden behoren zendelingen te onderwijzen?
-
Wat zijn de gevaren als zendelingen debatteren en vruchteloos discussiëren in hun evangelieonderwijs? Waarom schuilt er grotere kracht in eenvoudig onderwijs met de Geest? (Zie LV 100:5–8.)
-
Hoe kan een zendeling ‘de geest van zijn roeping’ ontwikkelen? Hoe kunnen wij als lid ‘de geest van energie en toewijding’ ontwikkelen in de verspreiding van het evangelie?
-
Hoe kan een teruggekeerde zendeling ‘in het harnas’ blijven? Wat kunnen kerkleiders en andere leden doen om ertoe bij te dragen dat de teruggekeerde zendeling ‘actief in het werk van de bediening’ blijft? Op welke manieren kan een teruggekeerd zendeling een ‘middel worden om velen te redden en ze een steviger fundament in de waarheid te geven’?