Eis de kostbare en zeer grote beloften op
De Heer doet gulle beloften en Hij garandeert dat Hij er niet van af zal wijken.
Ik breng u de liefde en groeten over van de getrouwe heiligen in Oceanië.
Het eerste beginsel van het evangelie is geloof in de Heer Jezus Christus. Dit omvat geloof in zijn goddelijke geboorte, zijn hemelse afkomst en het geloof dat Hij onder leiding van zijn Vader de aarde en alles daarop heeft geschapen (zie Johannes 1:10; Mosiah 3:8). De kern van ons geloof in Christus is de verzekering dat door zijn zoenoffer, hoewel onze zonden als scharlaken waren, ze als witte sneeuw zullen worden (zie Jesaja 1:18).
Geloof in Christus omvat de wetenschap dat Hij na zijn kruisiging opstond uit het graf en dat het door zijn opstanding voor alle mensen mogelijk is om weer te leven (zie 1 Korintiërs 15:21–23). Geloof in Christus is de verzekering dat Hij en zijn hemelse Vader verschenen zijn aan de jonge Joseph Smith, waarmee de herstelling van alle dingen in de bedeling van de volheid der tijden mogelijk werd. Jezus Christus is het hoofd van deze kerk, die zijn heilige naam draagt.
Geloof in de Heer Jezus Christus is evident als wij zijn leringen geloven en zijn ‘kostbare en zeer grote beloften’ opeisen en deel hebben ‘aan de goddelijke natuur’ (2 Petrus 1:4). Zijn profeten hebben ontelbare beloften verkondigd en de Heer verzekert ons: ‘mijn woord zal niet voorbijgaan maar zal geheel worden vervuld, hetzij door mijn eigen stem, hetzij door de stem van mijn dienstknechten, dat is hetzelfde’ (LV 1:38).
In deze laatste dagen heeft de Heer geopenbaard: ‘Wanneer wij enige zegening van God ontvangen, is het door gehoorzaamheid aan die wet waarop zij is gegrond’ (LV 130:21). De Heer doet gulle beloften en garandeert dat Hij er niet van af zal wijken, want, zegt Hij: ‘Ik, de Heer, ben gebonden, wanneer gij doet wat Ik zeg; maar wanneer gij niet doet wat Ik zeg, hebt gij geen belofte’ (LV 82:10).
Kostbare en zeer grote beloften
De talloze kostbare en zeer grote beloften van de Heer omvatten onder meer vergeving van onze zonden, als we ‘ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:43; zie ook LV 1:32). De vensters van de hemel opendoen is een belofte die op te eisen is door hen die getrouw tiende betalen (Maleachi 3:10) en ‘grote schatten aan kennis’ vinden is de beloning van hen die zich aan het woord van wijsheid houden (LV 89:19).
Onbesmet van de wereld worden, is een belofte aan hen die de sabbat heiligen (zie LV 59:9; Exodus 31:13). Goddelijke leiding en inspiratie zijn beloofd aan hen die zich vergasten ‘aan de woorden van Christus’ (2 Nephi 32:3) en die de ‘Schriften op [zich]zelf toe[passen]’ (1 Nephi 19:23).
De Heer heeft ook beloofd: ‘En wat gij de Vader ook in mijn naam vraagt dat goed is, en gelovende dat gij zult ontvangen, zie, het zal u gegeven worden’ (3 Nephi 18:20). Wij hebben ook de belofte dat de Heilige Geest onze voortdurende metgezel zal zijn als wij ‘deugd onophoudelijk [onze] gedachten [laten] sieren’ (LV 121:45–46). Wij kunnen bovendien de geestelijk bevrijdende belofte van vasten opeisen, die inhoudt dat ‘de boeien der goddeloosheid’ losgemaakt worden, ‘de banden van het juk’ ontbonden worden en ‘elk juk verbroken’ wordt (Jesaja 58:6).
Wie zich in de heilige tempel laat verzegelen en getrouw zijn verbonden naleeft, ontvangt Gods heerlijkheid, wat ‘een volheid en een voortzetting [zal] zijn van nakomelingschap tot in alle eeuwigheid’ (LV 132:19).
Soms hebben wij met ons aardse ongeduld misschien niet meer de juiste visie op de kostbare beloften van de Heer en brengen wij onze gehoorzaamheid niet meer in verband met de vervulling van deze beloften. De Heer heeft verklaard:
‘Wie ben Ik, zegt de Heer, die heb beloofd en niet heb vervuld?
‘Ik gebied en de mensen gehoorzamen niet; Ik herroep en zij ontvangen de zegening niet.
‘Dan zeggen zij in hun hart: Dit is niet het werk des Heren, want zijn beloften zijn niet vervuld. Maar wee dezulken, want hun beloning loert beneden en komt niet van boven’ (LV 58:31–33).
Vanuit de verte de beloften zien
Geduld, lankmoedigheid en volharden tot het einde zijn belangrijke onderdelen van geloof. De apostel Paulus verwijst naar het geloof van Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara en concludeert: ‘In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde’ (zie Hebreeën 11:4–13). Die getrouwe heiligen wisten dat dit aardse leven een reis was en niet hun eindbestemming.
Toen Abraham 75 jaar was, beloofde de Heer hem: ‘Ik zal u tot een groot volk maken.’ En dat was op een tijd dat Sarai en hij nog geen kinderen hadden (Genesis 12:2). Hij was 86 toen Sarais dienstmaagd Hagar ‘Ismaël aan Abram baarde’ (Genesis 16:16).
En de Heer veranderde Abrams naam in Abraham en Sarais naam in Sara. En toen hij bijna honderd was en zij negentig, kregen ze de belofte dat Sara een zoon zou baren die zij Isaak moesten noemen (zie Genesis 17:17, 19). In hun ongeloof vroeg de Heer: ‘Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn?’ (Genesis 18:14). ‘En Sara werd zwanger, en zij baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom’ (Genesis 21:2). En de Heer beloofde Abraham: ‘Ik [zal] uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever van de zee’ (Genesis 22:17).
De jonge Isaak groeide op en werd een man. En toen hij veertig jaar was, trouwde hij met Rebekka. ‘Nu bad Isaak de Here voor zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar; en de Here liet zich door hem verbidden, en zijn vrouw Rebekka werd zwanger’ en baarde tweelingzoons, Esau en Jakob, toen hun vader zestig jaar oud was (Genesis 25:20–26).
Toen Jakob opgroeide en de juiste leeftijd had, stuurden zijn ouders hem naar het huishouden van Laban, waar hij kennismaakte met Labans twee dochters, Lea en Rachel. Jakob zei tegen Laban: ‘Ik wil u zeven jaren dienen om uw jongste dochter Rachel. (…) Derhalve diende Jakob zeven jaren om Rachel, en die waren in zijn ogen als enkele dagen, omdat hij haar liefhad’ (Genesis 29:18, 20).
U herinnert zich beslist hoe Laban de jonge Jakob bedroog door eerst Lea aan hem uit te huwelijken en daarna pas Rachel. ‘Toen de Here zag, dat Lea niet bemind was, opende Hij haar schoot, maar Rachel bleef onvruchtbaar’ (Genesis 29:31). En Lea baarde Ruben, Simeon, Levi en vervolgens Juda. In de tussentijd bleef Rachel kinderloos (zie Genesis 29:32–35).
Rachel, die steeds jaloerser en wanhopiger werd, stelde Jakob op een gegeven moment voor het blok: ‘Geef mij kinderen; zo niet, dan sterf ik’ (Genesis 30:1). Lea baarde intussen nog twee zoons en een dochter.
De Here talmt niet met zijn belofte
De apostel Petrus heeft getuigd: ‘De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens’ ons (2 Petrus 3:9). In deze tijd van één-uurstomerij en één-minuut-fastfoodketens kan het ons soms toeschijnen alsof onze liefhebbende hemelse Vader onze kostbare beloftes is kwijtgeraakt of ze in de wacht heeft gezet, of ze verkeerd heeft gearchiveerd. Dat is in elk geval wat Rachel ervan dacht.
Maar na verloop van tijd zien we de vier mooiste woorden in de heilige Schrift: ‘Toen gedacht God Rachel’ (Genesis 30:22). Zij werd gezegend met de geboorte van Jozef en later met de geboorte van Benjamin. Er zijn tegenwoordig op aarde miljoenen nakomelingen van Jozef die de abrahamitische belofte hebben aanvaard dat door hun inzet ‘alle geslachten der aarde [zullen] worden gezegend, ja, met de zegeningen van het evangelie, die de zegeningen van het heil zijn, ja, van het eeuwige leven’ (Abraham 2:11).
Als de beloften van de hemel ver weg lijken, bid ik dat ieder van ons zich aan deze kostbare en zeer grote beloften zal vasthouden en ze niet meer loslaten. En net als God Rachel gedacht, zal Hij u gedenken. Dat getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.