Weten dat we het weten
Het getuigenis van anderen kan het verlangen naar geloof en een getuigenis aanwakkeren en voeden, maar uiteindelijk moet iedereen het zelf te weten komen.
Jaren geleden werd een man beschuldigd van een ernstig misdrijf. De aanklagers schoven drie getuigen naar voren, die elk hadden gezien dat de man het misdrijf had begaan. De verdediging schoof vervolgens drie getuigen naar voren, die de misdaad niet hadden gezien. De eenvoudige juryleden raakten in de war. Op basis van het aantal getuigen leek het bewijs voor de jury gelijkelijk verdeeld. De man werd vrijgesproken. Het deed er natuurlijk niet toe dat talloze miljoenen mensen de misdaad nooit hadden gezien. Er hoefde maar één getuige te zijn.
In de geest van het evangelieplan hoeft er uiteindelijk maar één getuige te zijn. Maar die getuige moet u zelf zijn. Het getuigenis van anderen kan het verlangen naar geloof en een getuigenis aanwakkeren en voeden, maar uiteindelijk moet iedereen het zelf te weten komen. Niemand kan op geleend licht blijven volharden.
Het herstelde evangelie is in onze tijd niet méér waar dan in 1820 toen een jongen in zijn eentje uit het heilige bos kwam. De waarheid is nooit afhankelijk geweest van het aantal aanhangers ervan. Toen Joseph het bos verliet, was er maar één man op aarde die de waarheid kende aangaande God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus. Het is echter noodzakelijk dat een ieder dit voor zichzelf te weten komt en dat brandende getuigenis meeneemt naar het volgende leven.
Toen president Heber J. Grant op 23-jarige leeftijd werd geroepen als president van de ring Tooele, vertelde hij de heiligen dat hij geloofde dat het evangelie waar was. President Joseph F. Smith, raadgever in het Eerste Presidium, vroeg hem: ‘Heber, je hebt gezegd dat je met heel je hart in het evangelie gelooft, (…) maar je hebt niet getuigd dat je weet dat het waar is. Weet je niet zeker of het evangelie waar is?’
Heber antwoordde: ‘Nee.’ Joseph F. Smith wendde zich vervolgens tot John Taylor, de president van de kerk, en zei: ‘Ik denk dat we vanmiddag ongedaan moeten maken waar we vanmorgen aan begonnen zijn. Ik denk niet dat iemand een ring behoort te presideren als hij geen volledige en duurzame kennis van dit goddelijke werk heeft.’
President Taylor antwoordde: ‘Joseph, Joseph, Joseph, [Heber] weet dat net zo goed als jij. Hij weet alleen niet dát hij het weet.’
Binnen enkele weken had hij dat getuigenis. De jonge Heber J. Grant huilde van dankbaarheid voor het volmaakte, duurzame en zekere getuigenis dat in zijn leven kwam.1
Het is fantastisch om te weten — en te weten dat je het weet — en dat het licht niet van een ander is geleend.
Jaren geleden presideerde ik een zendingsgebied met het hoofdkantoor in het Midwesten van de Verenigde Staten. Op een dag sprak ik samen met een paar van onze zendelingen met een gerespecteerd vertegenwoordiger van een andere christelijke kerk. Deze vriendelijke man sprak over de geschiedenis en leer van zijn eigen geloof en haalde uiteindelijk de bekende woorden aan: ‘Door genade zijt gij behouden. Iedere man en vrouw moet geloof in Christus oefenen om gered te worden.’
Er was ook een nieuwe zendeling bij het gesprek aanwezig. Hij was volslagen onbekend met andere godsdiensten. Hij kon het niet nalaten de vraag te stellen: ‘Maar meneer, wat gebeurt er met een baby’tje dat sterft voordat het oud genoeg is om te begrijpen en geloof in Christus te oefenen?’ De geleerde man boog zijn hoofd, keek naar de grond en zei: ‘Er zou een uitzondering moeten zijn. Er zou een uitweg moeten zijn. Er zou een manier moeten zijn, maar die is er niet.’
De zendeling keek me aan en zei met tranen in zijn ogen: ‘Lieve hemel, president, wij hebben de waarheid, niet dan!’
Het moment waarop je beseft dat je een getuigenis hebt — wanneer je weet dat je het weet — is weergaloos en prachtig. Dat getuigenis zal u, als het gevoed wordt, als een mantel bedekken. Wanneer we licht zien, worden we erdoor omringd. Het licht van kennis en begrip wordt van binnenuit ontstoken.
Ik had eens een gesprek met een fijne jongeman van een ander geloof, die al ruim een jaar lang regelmatig onze diensten bijwoonde. Ik vroeg hem waarom hij geen lid van de kerk werd. Hij antwoordde: ‘Omdat ik niet weet of het waar is. Ik vermoed dat het waar is, maar ik kan niet net als u opstaan en getuigen: “Ik weet dat het echt waar is.”’
Ik vroeg hem: ‘Heb je het Boek van Mormon gelezen?’ Hij antwoordde dat hij in het boek had gelezen.
Ik vroeg of hij over het boek had gebeden. Hij antwoordde: ‘Ik heb het erover gehad in mijn gebeden.’
Ik vertelde mijn vriend dat zolang hij achteloos las en bad, hij er nooit en te nimmer achter zou komen. Maar een periode van vasten en intens gebed zou de waarheid in zijn hart doen branden, en dan zou hij weten dat hij het wist. Hij zei niets meer tegen me, maar vertelde zijn vrouw de volgende ochtend dat hij ging vasten. De zaterdag erop liet hij zich dopen.
Als u wilt weten dat u het weet, moet u daarvoor een prijs betalen. En die prijs kunt u alleen betalen. Verordeningen kunnen plaatsvervangend worden verricht, maar voor het verkrijgen van een getuigenis gaat dat niet op.
Alma sprak over zijn bekering in deze prachtige woorden: ‘Ik heb vele dagen gevast en gebeden om deze dingen voor mijzelf te kunnen weten. En nu weet ik inderdaad voor mijzelf dat ze waar zijn, want de Here God heeft ze mij door zijn Heilige Geest geopenbaard’ (Alma 5:46).
Wanneer iemand een getuigenis ontvangt, krijgt hij of zij een brandend verlangen om tot anderen te getuigen. Nadat Brigham Young was gedoopt, zei hij: ‘De Geest van de Heer was bij me, en ik had het gevoel dat mijn botten verteerd zouden worden als ik niet tot de mensen sprak (…) de eerste toespraak die ik hield duurde meer dan een uur. Ik opende mijn mond en hij werd gevuld door de Heer.’2 Zoals een vuur alleen blijft branden zolang de vlam zichtbaar is, is een getuigenis alleen duurzaam zolang het wordt geuit.
Brigham Young zei later over Orson Pratt: ‘Als broeder Orson in kleine stukken zou worden gehakt, zou elk stuk uitroepen: “Het mormonisme [is] waar”.’3 Vader Lehi prees zijn edele zoon, Nephi, met deze woorden: ‘Maar zie, het was niet hij, maar het was de Geest des Heren die in hem was, die zijn mond opende tot spreken, zodat hij die niet kon dichthouden’ (2 Nephi 1:27).
De gelegenheid en verantwoordelijkheid om een getuigenis te geven vinden we op de eerste plaats in het gezin. Onze kinderen moeten zich de glans in onze ogen, de klank van onze getuigenissen in hun oren en het gevoel in hun hart kunnen herinneren wanneer we tot onze dierbaarste toehoorders getuigen dat Jezus waarlijk de Zoon van God is en Joseph zijn profeet. Onze nakomelingen moeten weten dat wij het weten, doordat we het ze vaak vertellen.
De eerste kerkleiders hebben een hoge prijs betaald om deze bedeling tot stand te brengen. Wellicht komen we hen tegen in het volgende leven en luisteren we naar hun getuigenis. Als ons wordt gevraagd te getuigen, wat zullen wij dan zeggen? Er zijn geestelijke dwergen en geestelijke reuzen in het leven hierna. De eeuwigheid is een lange tijd om zonder licht te leven, vooral als onze huwelijkspartner en onze nakomelingen ook in het duister leven omdat er geen licht in ons was, en anderen dus hun lampen niet konden aansteken.
We dienen elke ochtend en avond op onze knieën te gaan en de Heer te smeken dat we ons geloof, ons getuigenis en onze rechtschapenheid nooit zullen verliezen. Er hoeft maar één getuige te zijn, maar die moet u wel zelf zijn.
Ik heb een getuigenis. Ik voel me gedrongen het te uiten. Ik getuig dat de macht van de levende God in deze kerk aanwezig is. Ik weet wat ik weet, en mijn getuigenis is waar. In de naam van Jezus Christus. Amen.