2007
Dienen
November 2007


Dienen

Kijk rond om te zien hoe u anderen tot zegen kunt zijn met ogenschijnlijk geringe diensten.

President David O. McKay heeft Abraham Lincoln eens als volgt geciteerd: ‘Alles wat ik ben of hoop te zijn, dank ik aan mijn lieve moeder.’1 Dat citaat geeft mijn gevoelens voor mijn eigen moeder uitstekend weer. Viola Jean Goates Snow, Jeanie voor wie haar kenden, was in 1929 geboren en stierf in 1989, kort na haar 60ste verjaardag. Zij onderwees en stimuleerde mij. Zij wist mij ervan te overtuigen dat ik alles kon bereiken wat ik wilde. Ook tuchtigde zij mij. Het was zoals mijn zoons over hun moeder zeggen: ‘Tucht was onze dagelijkse lepel levertraan.’ Mam was een fantastische moeder en een voortreffelijk voorbeeld. Er gaat bijna geen dag voorbij dat ik niet aan haar denk en dat ik haar niet mis.

Een paar jaar voor haar dood, kreeg ze te horen dat ze kanker had, een ziekte waar ze moedig het gevecht mee aanging. Vreemd genoeg leerden we thuis dat kanker een ziekte van liefde is. Hij biedt ons de kans om plooien glad te strijken, afscheid te nemen en liefde te uiten. Een paar weken vóór mijn moeders dood, hadden we een gesprek in de huiskamer van mijn ouderlijk huis. Mijn moeder had een verfijnde smaak en hield van mooie spullen. Ze hield ook van reizen, maar we hadden het thuis niet breed, vandaar dat die dromen nooit waren verwezenlijkt. Met dat in het achterhoofd vroeg ik haar of ze iets betreurde. Ik verwachtte van haar te horen te krijgen dat ze altijd een groter, mooier huis had gewild. Of misschien wel spijt en teleurstelling dat ze nooit gereisd had. Ze dacht een ogenblik na over mijn vraag en antwoordde toen: ‘Ik wou dat ik meer voor anderen had gedaan.’

Dat antwoord bevreemdde mij. Mijn moeder had zich altijd ingezet voor haar kerkroepingen. Zij was werkzaam geweest als ZHV-presidente, zondagsschoolleerkracht, huisbezoekster en had in het jeugdwerk gezeten. Het leek wel of haar kinderen niets anders deden dan ovenschotels, potten jam en geweckt fruit bij de buren of leden van de wijk bezorgen. Toen ik haar daar aan herinnerde, was ze niet onder de indruk. ‘Ik had meer kunnen doen’, bleef ze volhouden. Mijn moeder had een voorbeeldig, druk leven geleid. Familie en vrienden hielden van haar. Ze had veel bereikt in haar leven, dat vaak moeilijk was en door ziekte veel te kort had geduurd. Desondanks was haar grootste klacht dat ze niet genoeg voor anderen had gedaan. Ik twijfel er echter geen moment aan dat de offers van mijn moeder door de Heer zijn aanvaard en dat ze door Hem verwelkomd is. Maar waarom hield juist dat haar vlak voor haar dood bezig? Wat is dienstvaardigheid en waarom is het zo belangrijk in het evangelie van Jezus Christus?

Ten eerste is ons geboden anderen te dienen. Het eerste gebod is God lief te hebben. ‘Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’2

We tonen onze liefde als we elkaar helpen en dienen.

President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Iemand die een slechte buur is, die anderen niet de helpende hand toesteekt en hulp aanbiedt, kan geen ware heilige der laatste dagen zijn. Anderen dienen is het evangelie eigen. Broeders en zusters, we kunnen niet alleen voor onszelf leven.’3

De Heer onderwees zijn discipelen in dit belangrijke beginsel in Matteüs:

‘Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven?

Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed?

‘Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen?

‘En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’4

Het is de bedoeling we onzelfzuchtig dienen, zonder bijgedachte aan gewin of beloning. En we dienen als dat nodig is, niet als het gelegen komt. Aangezien mensen geneigd zijn zich met hun eigen noden en behoeften bezig te houden, zullen ze lang niet altijd zien wanneer hun hulp gewenst is. We moeten dergelijke neigingen tegengaan en om ons heen kijken of we kunnen helpen. Als we op bezoek gaan bij de zieken, de rouwenden, of de treurenden is het niet genoeg om te zeggen: ‘Bel me als ik iets voor je kan doen.’ Kijk in plaats daarvan rond om te zien hoe u anderen tot zegen kunt zijn met ogenschijnlijk geringe diensten. Het is beter om iets kleins te doen dan helemaal niets te doen.

Ten tweede zijn wij het als lid van de kerk verplicht om een kerkroeping te accepteren en het koninkrijk Gods op aarde op te bouwen. Door onze kerkroepingen te vervullen, zijn we anderen tot zegen. Het zendingswerk verandert mensen, omdat ze het evangelie van Jezus Christus leren kennen en een getuigenis van de waarheid ontvangen. Door het heilige werk in de tempel zijn wij hen die naar het volgende leven zijn gegaan tot zegen, omdat ze alle verordeningen van het evangelie ontvangen. In de evangeliebediening krijgen wij de kans om anderen in het evangelie te onderwijzen, de jongeren te sterken, en de kleine kinderen tot zegen te zijn, zodat zij de eenvoudige waarheden van het evangelie begrijpen. In de kerkbediening verliezen we onszelf om anderen te helpen.

President Spencer W. Kimball, een groot voorbeeld van dienstvaardigheid, heeft gezegd: ‘God ziet ons en waakt over ons. Maar Hij komt meestal door een andere sterveling tegemoet aan onze behoeften. Daarom is het van essentieel belang dat wij elkaar in het koninkrijk dienen.’5 Dienen in de kerk ontheft ons echter niet van het dienen van ons gezin en onze naasten. President Kimball liet deze waarschuwing horen: ‘Niemand onder ons moet het zo druk hebben met zijn formele kerktaken dat er geen tijd meer overblijft om zonder ophef christelijke daden te verrichten.’6

Ten slotte is het onze plicht om in de samenleving dienstbaar te zijn. We behoren mee te werken aan de verbetering van onze woonwijken, onze scholen, onze steden en onze woonplaatsen. Ik complimenteer eenieder in ons midden die, ongeacht hun politieke kleur, bergen werk verrichten in onze lokale, provinciale en landelijke overheid tot verbetering van het openbare leven. Eveneens complimenteer ik iedereen die zijn tijd en middelen geeft aan waardige liefdadigheidsprojecten die anderen tot zegen zijn en van de wereld een betere plek maken. Mijn opa leerde mij als kind al: ‘Ons openbare dienstbetoon is de huur die we betalen voor onze plek op aarde.’

Alleen als iemand zich belangeloos inzet, deelt en geeft, dient hij. Mijn vrouw en ik leerden een waardevolle les tijdens ons verblijf in Afrika. We waren toegewezen aan een districtsconferentie in Jinja, in Oeganda. Vroeg op zaterdagmorgen, voordat onze bijeenkomsten begonnen, waren we in de gelegenheid om een nieuw kerkgebouw in het gebied te bezichtigen. Toen we bij het gebouw aankwamen, werden we begroet door een jongetje van een jaar of drie, vier. Hij was uit nieuwsgierigheid naar het kerkterrein gekomen. Zijn brede glimlach was zo ontwapenend dat mijn vrouw een butterscotchsnoepje uit haar tas opdiepte en dat aan hem gaf. Hij was er blij mee.

We gingen de kerk binnen voor een bezichtiging van een paar minuten. Toen we weer naar buiten kwamen, stond daar een dozijn glimlachende kinderen, die allemaal voor de nieuwe snoepjesvrouw waren gekomen.

Phyllis vond het verschrikkelijk dat ze geen snoepjes meer had. Ze gebaarde teleurgesteld dat ze niet meer snoepjes had. Het jongetje met het snoepje gaf daarop het snoepje terug aan mijn vrouw en gebaarde haar de wikkel van het snoepje af te halen. Met een bezwaard hart voldeed Phyllis aan zijn verzoek in de volle verwachting dat hij het butterscotchsnoepje achter de kiezen zou stoppen waar al zijn watertandende vriendjes bijstonden.

Maar tot onze grote verbazing ging hij al zijn vriendjes langs, die allemaal hun tong uitstaken en een overheerlijke lik van zijn butterscotchsnoepje mochten nemen. De jongen bleef de kring rondgaan, zonder te vergeten af en toe zelf een lik te nemen, totdat het snoepje verdwenen was.

Iemand kan vraagtekens plaatsen bij het gebrek aan hygiëne, maar niemand zal het voorbeeld kunnen betwisten, dat dit jongetje stelde. Niemand kan dienen zonder onbaatzuchtig te zijn, te delen en te geven. Dit kind had die les goed geleerd.

Ik hoop en bid dat we allemaal meer zullen dienen. Als we niet dienen, gaan bepaalde voorrechten en zegeningen van het herstelde evangelie aan ons voorbij. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Pathways to Happiness, samengesteld door Llewelyn R. McKay (1957), p. 183.

  2. Matteüs 22:39.

  3. ‘Latter-day Prophets Speak: Service’, Ensign, september 2007, p. 49.

  4. Matteüs 25:37–40.

  5. Leringen van kerkpresidenten: Spencer W. Kimball (2006), p. 82.

  6. Leringen: Spencer W. Kimball, p. 82.