2007
De zwakken en eenvoudigen van de kerk
November 2007


De zwakken en eenvoudigen van de kerk

De Heer zal het ene lid nooit hoger of lager achten dan het andere.

We brengen eer aan president James E. Faust. Wij missen hem. Zijn geliefde vrouw, Ruth, is vanochtend in ons midden. Wij betuigen haar onze liefde. We verwelkomen de broeders die zojuist tot de posities zijn benoemd die president Hinckley heeft behandeld.

Namens allen die vandaag zijn gesteund, beloof ik u plechtig dat we het in ons gestelde vertrouwen niet zullen beschamen.

We hebben steun verleend aan de algemene functionarissen van de kerk in een plechtige, gewijde handeling. Deze procedure vindt plaats als leidinggevenden of leerkrachten worden geroepen voor of ontheven van een functie, of in geval van een reorganisatie in een ring, wijk, quorum of hulporganisatie (zie LV 124:123, 144; zie ook LV 20:65–67; 26:2). Zij is eigen aan De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

We weten altijd wie er is geroepen om te leiden of te onderwijzen en we zijn in de gelegenheid om de handeling te steunen of af te wijzen. De procedure is niet ontsproten aan het brein van mensen, maar wordt uitgelegd in de openbaringen: ‘Het [zal] niemand […] worden gegeven uit te gaan om mijn evangelie te prediken, of om mijn kerk op te bouwen, tenzij hij is geordend door iemand die het gezag daartoe bezit, en het de kerk bekend is dat hij bevoegd is en door de hoofden van de kerk op de juiste wijze geordend is’ (LV 42:11; cursivering toegevoegd). Op die manier wordt de kerk beschermd tegen indringers die een quorum, een wijk, een ring of de kerk willen overnemen.

Er is nog een beginsel dat eigen is aan de kerk van de Heer. Alle onderwijs- en leidinggevende functies worden vervuld door leden van de kerk. Ook dat wordt in de Schrift uitgelegd. In een vers in de Leer en Verbonden wordt voor eens en altijd de orde van leiderschap vastgesteld. Het was ongekend en zeker niet de gewoonte in de christelijke kerken van toen en nu:

‘Welnu, omdat Ik, de Heer, de rampspoed kende die de bewoners der aarde zou overkomen, heb Ik mij gericht tot mijn dienstknecht Joseph Smith jr. en heb tot hem gesproken vanuit de hemel en hem geboden gegeven (…)

‘De zwakke dingen der wereld zullen tevoorschijn treden en de machtige en sterke afbreken. (…)

‘Maar opdat ieder mens zou kunnen spreken in de naam van God, de Heer, ja, de Heiland der wereld.

‘Opdat ook geloof kon toenemen op aarde;

‘Opdat mijn eeuwigdurend verbond kon worden gevestigd;

‘opdat de volheid van mijn evangelie door de zwakken en eenvoudigen zou worden verkondigd aan de einden der wereld en voor koningen en heersers.

‘Zie, Ik ben God en heb het gesproken; deze geboden zijn van Mij, en zijn mijn dienstknechten gegeven in hun zwakheid naar de wijze van hun taal, opdat zij tot inzicht konden komen’ (LV 1:17, 19–24).

Ik ben heel dankbaar voor deze verzen, waarin wordt uitgelegd dat de Heer van de ‘zwakke dingen der wereld’ gebruik zal maken.

Het is aan ieder lid om een roeping te accepteren.

President J. Reuben Clark jr. heeft gezegd: ‘In dienst van de Heer maakt het niet uit waar je dient, maar hoe je dient. In De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen neemt ieder de plek in waartoe hij wordt geroepen, een plek die hij ambieert noch afwijst.’ (Conference Report, april 1951, p. 154.) De kerk heeft geen professionele geestelijken. Wereldwijd worden de leidinggevende functies vervuld door gewone leden van de kerk. Wij kennen geen seminaries om personen daartoe op te leiden.

Alles wat in de kerk plaatsvindt— leiden, lesgeven, roepen, ordenen, bidden, zingen, avondmaalbediening, pastorale zorg en al het andere — wordt door gewone leden gedaan, ‘de zwakke dingen der wereld’.

De andere christelijke kerken hebben moeite geestelijken te roepen. Wij kennen dat probleem niet. Is het evangelie eenmaal gepredikt en de kerk georganiseerd, dan is er een onuitputtelijke bron aan getrouwe broeders en zusters met dat getuigenis die bereid zijn om gehoor te geven aan de roeping. Zij wijden zich toe aan het werk van de Heer en houden zich aan de normen die daarvoor gelden.

De leden hebben na hun doop de Heilige Geest op zich bevestigd gekregen (zie LV 33:15; 35:6). De Heilige Geest onderwijst en troost hen. Dat maakt hen ontvankelijk voor raad, leiding en terechtwijzing, wat hun functie of behoefte ook is. (Zie Johannes 14:26; LV 50:14; 52:9; 75:10.)

Dit beginsel onderscheidt de kerk van alle andere christelijke kerken in de wereld. We bevinden ons in de uitzonderlijke positie dat we een eindeloze reeks leerkrachten en leidinggevenden hebben in elke natie, stam, taal en volk, waar ook ter wereld. Er bestaat een unieke gelijkheid onder de leden. Niemand dient zich hoger te achten dan een ander (zie LV 38:24–25). ‘Bij God [is] er geen aanneming des persoons, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig’ (Handelingen 10:34–35; zie ook Romeinen 2:11; LV 1:35; 38:16).

Lang geleden was ik de huisonderwijzer van een heel oude zuster. Ik kreeg een paar wijze levenslessen.

Toen ze nog een meisje was, kwam president Brigham Young naar Brigham City, een grote gebeurtenis in de stad die naar hem was vernoemd. Ter ere van hem werden de in wit geklede jeugdwerkkinderen met een mand vol bloemen aan de kant van de weg opgesteld om die voor de koets van de president van de kerk te strooien.

Dat zat haar niet lekker. In plaats van bloemen rond te strooien, schopte ze een steen voor de koets terwijl ze riep: ‘Hij is heus geen sikkepit beter dan mijn opa Lovelund.’ Dat werd gehoord en daarvoor kreeg ze de wind van voren.

Ik ben er heel zeker van dat president Brigham Young de eerste zou zijn om het met de kleine Janie Steed eens te zijn. Hij zou zichzelf niet hoger achten dan opa Lovelund of enig ander waardig lid van de kerk.

De Heer was er heel duidelijk in: ‘Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn’ (Matteüs 20:27). ‘Die is aangewezen om de grootste te zijn, ook al is hij de minste en aller dienstknecht’ (LV 50:26).

Toen ik jaren geleden een aanstelling kreeg die ervoor zorgde dat mijn foto in de krant kwam, schijnt een van mijn voormalige docenten nogal verbaasd gezegd te hebben dat ‘dit bewees dat je aan een kikker niet kunt zien hoe hoog hij kan springen!’

Dat beeld van een kikker in de modder illustreert goed hoe incapabel ik mij voelde als ik geconfronteerd werd met nieuwe taken.

Die gevoelens zorgen ervoor dat iemand zich nooit meer superieur aan een ander voelt, aan niemand.

Lange tijd heb ik met iets anders geen raad geweten. 46 jaar geleden was ik een 37-jarige toezichthouder seminarie. Mijn kerkroeping in de wijk Lindon was assistent-leerkracht.

Tot mijn grote verbazing moest ik bij president David O. McKay langskomen. Hij pakte mijn beide handen vast en riep mij als een van de algemene autoriteiten, als assistent van het Quorum der Twaalf Apostelen.

Een paar dagen later ging ik naar Salt Lake City om door het Eerste Presidium te worden aangesteld als een van de algemene autoriteiten van de kerk. Het was de eerste keer dat ik het Eerste Presidium ontmoette: president David O. McKay en zijn raadgevers, president Hugh B. Brown en president Henry D. Moyle.

President McKay legde uit dat het een van de taken van een assistent van de Twaalf was om naast het Quorum der Twaalf Apostelen als bijzondere getuige naar voren te treden en te getuigen dat Jezus de Christus is. Wat hij vervolgens zei, overrompelde mij: ‘Voordat we je aanstellen, willen we eerst dat je je getuigenis aan ons geeft. We willen weten of je zo’n getuige kunt zijn.’

Ik deed het zo goed mogelijk. Ik gaf mijn getuigenis zoals ik dat in een vasten-en-getuigenisdienst in mijn wijk zou hebben gedaan. Het Eerste Presidium leek tevreden te zijn en stelde mij vervolgens aan.

Dat stelde mij voor een raadsel, omdat ik er altijd van was uitgegaan dat iemand die voor een dergelijk ambt werd geroepen wel een uitzonderlijk, apart en uitermate bijzonder getuigenis en grote geestelijke kracht moest hebben.

Het heeft mij lang beziggehouden totdat ik uiteindelijk inzag dat ik al had wat er voor nodig was: een bestendig getuigenis in mijn hart van de herstelling van de volheid van het evangelie door de profeet Joseph Smith, dat we een hemelse Vader hebben en dat Jezus Christus onze Verlosser is. Misschien wist ik er niet alles van, maar ik had een getuigenis, en ik was bereid om bij te leren.

Ik verschilde in wezen niet van de mensen over wie in het Boek van Mormon wordt gesproken: ‘En wie tot Mij komt met een gebroken hart en een verslagen geest, die zal Ik dopen met vuur en met de Heilige Geest, zoals de Lamanieten wegens hun geloof in Mij ten tijde van hun bekering werden gedoopt met vuur en met de Heilige Geest; en zij wisten het niet’ (3 Nephi 9:20; cursivering toegevoegd).

Door de jaren heen heb ik gezien hoe enorm belangrijk dat eenvoudige getuigenis is. Ik ben gaan begrijpen dat onze hemelse Vader de Vader van onze geest is (zie Numeri 16:22; Hebreeën 12:9; LV 93:29). Hij is een vader met alle milde gevoelens die een vader hebben kan. Jezus heeft gezegd: ‘Want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan’ (Johannes 16:27).

Jaren geleden was ik met president Marion G. Romney in Genève in vergadering met zendingspresidenten en hun echtgenotes. Hij vertelde hun dat hij vijftig jaar daarvoor als jonge zendeling in Australië in de late namiddag naar de bibliotheek was gegaan om te studeren. Toen hij naar buiten kwam, was het avond. Hij keek omhoog naar de sterrenhemel en toen gebeurde het. De Geest raakte hem aan. In zijn ziel ontlook een stellig getuigenis.

Hij vertrouwde de zendingspresidenten toe dat hij als lid van het Eerste Presidium echt niet stelliger wist dat God de Vader leeft, dat Jezus de Christus, de Zoon van God, de Eniggeborene van de Vader is, en dat de volheid van het evangelie is hersteld dan hij vijftig jaar eerder als zendeling in Australië wist. Hij zei dat zijn getuigenis was veranderd in die zin dat het veel makkelijker was geworden om een antwoord van de Heer te krijgen. De Heer was veel dichterbij en hij kende de Heer nu veel beter dan vijftig jaar daarvoor.

Onder ons bestaat de tendens om te denken dat de algemene autoriteiten van de kerk hoger zijn en van meer waarde voor de kerk of hun gezin dan het gewone lid. Om de een of andere reden hebben we het gevoel dat ze bij de Heer in hoger aanzien staan dan wij. Maar zo werkt het gewoon niet!

Mijn vrouw en ik zouden heel teleurgesteld zijn als onze kinderen zouden denken dat wij vinden dat wij meer waarde hebben voor de familie of de kerk dan zij, of als ze zouden denken dat de ene roeping in de kerk hoger wordt aangemerkt dan de andere, dat de ene roeping minder belangrijk is dan de andere.

Onlangs is een van onze zoons gesteund als wijkzendingsleider. Zijn vrouw vertelde ons hoe blij hij was met die roeping. Hij kan die goed combineren met zijn drukke baan. Hij is een zendeling in hart en nieren en zijn kennis van de Spaanse taal, die hij sinds zijn zending heeft bijgehouden, zal goed van pas komen. Ook wij zijn heel, heel blij voor hem.

Maar hoe mijn zoon en zijn vrouw hun kleine kinderen opvoeden is veel belangrijker dan wat ze in en buiten de kerk kunnen doen. Niets is belangrijker voor de Heer dan hun verknochtheid aan elkaar en aan hun kleine kinderen. En dat geldt ook voor al onze andere kinderen. Alle activiteiten in de kerk zijn op het gezin gericht.

De algemene autoriteiten van de kerk zijn net als u, en u bent net als wij. U heeft hetzelfde recht op openbaring voor uw gezin, voor uw werk en voor uw roepingen als wij.

Het is tevens waar dat er een bepaalde orde in de kerk is. Als u tot een functie wordt geroepen, ontvangt u openbaring die bij die functie hoort, niemand anders krijgt die.

De Heer zal het ene lid nooit hoger of lager achten dan het andere. Zo werkt het gewoon niet! Denk eraan dat Hij een vader is — onze Vader. ‘Bij God [is] er geen aanneming des persoons.’

Wij zijn niet belangrijker voor de ontvouwing van Gods werk dan broeder en zuster Tuotai Paletu’a uit Nuku’alofa (Tonga) waren; of broeder en zuster Carlos Cifuentes uit Santiago (Chili); of broeder en zuster Peter Dalebout uit Nederland; of broeder en zuster Tatsui Sato uit Japan; of de honderden anderen die ik op mijn reizen heb ontmoet. Zo werkt het gewoon niet.

En de kerk gaat voorwaarts. Zij rust op de schouders van goede leden die een gewoon leven leiden in een gewoon gezin, maar die zich laten leiden door de Heilige Geest en het licht van Christus, dat in hen is.

Ik getuig dat het evangelie waar is en dat de waarde van de ziel — iedere ziel — groot is in Gods ogen en dat het een grote zegen is om lid te zijn. Ik heb het getuigenis dat ik voor mijn roeping nodig heb. Ik heb het al sinds de tijd dat ik oog in oog stond met het Eerste Presidium. Ik geef het u in de naam van Jezus Christus. Amen.