2009
Zielen tot Mij brengen
May 2009


Zielen tot Mij brengen

De voltijdzendelingen zullen hun best blijven doen, maar zou het niet beter zijn als u en ik een klus zouden klaren die ons toebehoort.

Elder L. Tom Perry

Vele jaren geleden reed ik eens op University Avenue richting de ingang van Provo Canyon. Ik zag dat het verkeer voor mij vaart minderde. Verderop stonden politieauto’s met zwaailichten aan, een brandweerauto en diverse voertuigen van de reddingsbrigade op een kluitje bij elkaar, en versperden de weg naar Provo Canyon. Eerst was ik wat geïrriteerd omdat het wel eens lang kon gaan duren. Maar ik was ook nieuwsgierig — wat was de oorzaak van al die commotie?

Ik keek naar de rotswand aan de oostkant van de ingang van Provo Canyon en zag enkel mannen omhoog klimmen. Ik nam aan dat ze reddingswerkers waren. Waar klommen ze naartoe? Uiteindelijk zag ik het. Op de een of andere manier was een ooi, een verloren schaap, zo’n acht meter tegen de rotswand opgeklauterd en daar blijven steken. Het was geen berggeit of bergschaap, maar gewoon een witte ooi die van de kudde van een schaapherder was afgedwaald.

Ik had toch niets anders te doen, dus speurde ik de rotswand af naar een weg die tot de ooi daarboven voerde, maar het was mij een raadsel hoe ze op die plek was beland. Toch was ze daar, en alle commotie vóór mij was erop gericht om haar te redden. Tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe het voorval is afgelopen, omdat de politie het verkeer toch weer op gang wist te krijgen.

Toen ik wegreed, maakte ik me ergens zorgen over. De reddingswerkers hadden ongetwijfeld de beste bedoelingen, maar hoe zou de ooi op hen reageren? Ze hadden vast wel een plan om haar te kalmeren — wellicht zouden ze haar verdoven met een pijl als ze dichtbij waren, zodat ze haar konden vangen voordat ze zou vallen. Ik wist niet welk plan ze hadden, maar wist wel iets van de reactie van dieren als ze door vreemden in het nauw werden gedreven. Ik maakte me dan ook zorgen of hun reddingspoging wel een kans van slagen had. En toen vroeg ik Mij af: ‘Waar is de herder?’ Hij maakte zonder twijfel de beste kans om de ooi te benaderen zonder haar in paniek te brengen. De kalmerende stem en helpende hand van de herder waren in deze situatie nodig, maar hij leek in geen velden of wegen te bekennen.

Als leden van de kerk zijn we soms ook in geen velden of wegen te bekennen, net als deze herder. Denk eens aan wat president Monson nieuwe zendingspresidenten vertelde op de instructiebijeenkomst voor nieuwe zendingspresidenten in 2008. Hij zei: ‘Er is geen vervanging voor een zendingsprogramma dat op de leden is gericht. Langs de deuren gaan kan het niet vervangen. Gulden vragen kunnen het niet vervangen. Een programma dat op de leden is gericht, is de sleutel tot succes en het werkt overal waar we het uitproberen.’ (‘Motivating Missionaries’, 22 juni 2008, p. 8.)

In dit licht bezien, zijn zendingsactieve leden — u en ik — de herders, en proberen de voltijdzendelingen, net als de reddingswerkers, iets te volbrengen wat ze vrijwel onmogelijk alleen kunnen doen. Zeker, de voltijdzendelingen zullen hun best blijven doen, maar zou het niet beter zijn als u en ik een klus zouden klaren die ons toebehoort en waarvoor wij beter zijn toegerust, omdat wij degenen die verloren zijn en gered moeten worden persoonlijk kennen?

Ik wil graag stilstaan bij drie doelen voor de leden van de kerk, die we vinden in de Leer en Verbonden. Elke opdracht spoort ons aan om niet te schitteren door afwezigheid wanneer vrienden, buren en familieleden onze hulp nodig hebben. Daar horen ook degenen bij die zijn afgedwaald, de minderactieven. Wij dienen allemaal zendingsactieve leden te zijn.

In afdeling 88, vers 81 van de Leer en Verbonden staat: ‘(…) en het betaamt eenieder die gewaarschuwd is zijn naaste te waarschuwen.’ Ik heb vele ringen van de kerk bezocht en daar de groei en ontwikkeling van wijkzendingen gestimuleerd. Dat heeft mij veel geestelijke voldoening geschonken. Bovendien heb ik ontdekt, en een recent onderzoek bevestigt dat, dat ruim de helft van de mensen in de Verenigde Staten en Canada weinig of niets van onze geloofspunten en gebruiken afweet. Dat percentage zal in andere delen van de wereld vast en zeker hoger liggen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat de niet-leden die goede leden van de kerk kennen of duidelijke en juiste informatie over de geloofspunten en leerstellingen van de kerk ontvangen, positief staan tegenover de kerk.

De kerk heeft ruim vijftigduizend voltijdzendelingen verspreid over de wereld. Predik mijn evangelie heeft van deze zendelingen de beste leraars van het evangelie van Jezus Christus gemaakt die we ooit in de kerk hebben gehad. Helaas besteden de meeste voltijdzendelingen meer tijd aan zoeken dan aan lesgeven. Ik vind dat we te weinig gebruikmaken van onze voltijdzendelingen als onderwijzers. Als u en ik meer belangstellenden voor de voltijdzendelingen zouden vinden, en zij daardoor meer tijd hebben om de mensen die wij hebben gevonden les te geven, zouden er grote dingen gaan gebeuren. We missen een gulden kans om de kerk te laten groeien als wij wachten tot de voltijdzendelingen onze naasten waarschuwen in plaats van dat wijzelf dat doen.

Wij dienen ‘met grote ernst’ (LV 123:14) het licht van het evangelie te brengen aan degenen die zoeken naar antwoorden waarin het heilsplan voorziet. Veel mensen maken zich zorgen om hun gezin. Sommigen zoeken naar zekerheid in een wereld vol verschuivende waarden. Wij zijn in de gelegenheid om hen hoop en moed te geven en uit te nodigen om met ons mee te gaan en het evangelie van Jezus Christus te omarmen. Het evangelie van de Heer is op aarde en zal een zegen zijn in hun leven hier en in de eeuwigheid hierna.

In het evangelie staat de verzoening van onze Heer en Heiland centraal. De verzoening heeft de kracht in zich om zonden af te wassen, te genezen en eeuwig leven te ontvangen. Alle onvoorstelbare zegeningen van de verzoening zijn alleen weggelegd voor degenen die leven volgens de beginselen van het evangelie en die de verordeningen ervan ontvangen — geloof in Jezus Christus, bekering, de doop, de gave van de Heilige Geest en volharding tot het einde. Onze geweldige zendingsboodschap aan de wereld is dat de hele mensheid kan worden gered en deel kan uitmaken van de kudde van de Goede Herder, namelijk Jezus Christus.

Onze zendingsboodschap krijgt extra kracht door de kennis van de herstelling. Wij weten dat God in onze tijd tot zijn profeten spreekt, net als Hij dat vroeger deed. Wij weten ook dat zijn evangelie ons wordt bediend door de macht en het gezag van het herstelde priesterschap. Geen andere boodschap is van zulk groot en eeuwig belang voor iedereen die nu leeft. Allemaal dienen we deze boodschap met kracht en overtuiging aan anderen te verkondigen. Het is de stille zachte stem van de Heilige Geest die door ons getuigt van het wonder van de herstelling, maar eerst moeten wij onze mond opendoen en getuigen. Wij moeten onze naasten waarschuwen.

Dat brengt mij op de tweede tekst in de Leer en Verbonden die ik wil aanhalen. Uit vers 81 van afdeling 88 hebben wij geleerd dat zendingswerk de verantwoordelijkheid van ons allemaal wordt zodra wij zelf gewaarschuwd zijn. De verzen 7–10 van afdeling 33 leren ons om onze mond open te doen.

Vers 7 laat er geen twijfel over bestaan voor iemand die afdeling 4 van de Leer en Verbonden uit het hoofd kent, dat de Heer over zendingswerk spreekt: ‘Ja, voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat het veld reeds wit is om te oogsten; daarom, slaat uw sikkel in, en maait met geheel uw macht, verstand en kracht.’

Daarna volgt de opdracht — tot drie keer toe — om onze mond open te doen:

‘Doet uw mond open en hij zal gevuld worden, en u zult worden zoals Nephi vanouds, die vanuit Jeruzalem de wildernis introk.

‘Ja, doet uw mond open en houdt u niet in, en u zult worden beladen met schoven op uw rug, want zie, Ik ben met u.’

‘Ja, doet uw mond open en hij zal gevuld worden, en zegt: Bekeert u, bekeert u en bereidt de weg des Heren, en maakt recht zijn paden; want het koninkrijk van de hemel is nabij’ (vss. 8–10).

Wat zouden wij zeggen als we onze mond drie keer moesten opendoen? Ik wil u graag drie suggesties aan de hand doen. Eerst dienen wij ons geloof in Jezus Christus en zijn verzoening uit te dragen. Zijn verlossingsdaad zegent de hele mensheid met de gave van onsterfelijkheid en de mogelijkheid om de grootste gave voor de mens te ontvangen, namelijk het eeuwige leven.

De tweede keer dat we onze mond opendoen, dienen we in onze eigen woorden het verhaal van het eerste visioen te vertellen — dat wil zeggen onze kennis van een jongen van bijna vijftien jaar die naar een bos ging, waar na nederig en oprecht gebed de hemel voor hem werd geopend. Na eeuwen van verwarring zijn de ware aard van de Godheid en de ware leringen van God aan de wereld geopenbaard.

De derde keer dat we onze mond opendoen, laten we dan getuigen van het Boek van Mormon, eveneens een testament aangaande Jezus Christus. Het Boek van Mormon vult de Bijbel aan en geeft ons meer inzicht in de leerstellingen van het evangelie van onze Heiland. Het Boek van Mormon is het overtuigende bewijs dat Joseph Smith waarlijk een profeet van God is. Als het Boek van Mormon waar is, is ook het priesterschap hersteld. Als het Boek van Mormon waar is, heeft Joseph Smith met het gezag van dat priesterschap de kerk van Jezus Christus hersteld.

Ik heb net het boek Alma in het Boek van Mormon uitgelezen. Bijna aan het einde van de geweldige boodschap van Alma aan de kerk in Zarahemla zegt hij:

‘Want welke herder onder u die vele schapen heeft, waakt niet over hen, opdat de wolven niet binnendringen en zijn kudde verslinden? En zie, indien een wolf zijn kudde binnendringt, verdrijft hij hem dan niet? Ja, en tot slot zal hij hem, als hij dat kan, vernietigen.

‘En nu zeg ik u dat de goede herder u roept; en indien gij naar zijn stem luistert, zal Hij u in zijn kudde brengen en zijt gij zijn schapen; en Hij gebiedt u geen vraatzuchtige wolf onder u toe te laten, opdat gij niet vernietigd wordt’ (Alma 5:59–60).

De Heiland is de Goede Herder, en wij zijn allemaal in zijn dienst geroepen. De ooi op de rotswand bij de ingang van Provo Canyon en deze woorden van Alma doen me denken aan de vraag die de Heiland stelde in hoofdstuk 15 van Lucas: ‘Wie van u, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt?’ (vs. 4.)

Ik denk bij schapen hoeden meestal aan de plichten of het rentmeesterschap van de herder om al het mogelijke te doen voor al zijn schapen. Deze ervaring herinnerde mij er echter aan dat het om de gelijkenis van het verloren schaap gaat, en dat deed mij weer denken aan de netelige situatie van die ene verloren ooi, helemaal alleen en niet in staat een stapje omhoog te doen tegen de rotswand en evenmin om zich om te draaien en haar weg omlaag te vinden. Hoe uitzinnig en hopeloos moet ze zich hebben gevoeld, volledig hulpeloos om zichzelf te bevrijden, één stap verwijderd van een onvermijdelijke ramp.

Wij moeten ons allemaal indenken hoe het voelt om verloren te zijn, en wat het betekent om een ‘geestelijke’ herder te zijn die de negenennegentig zal achterlaten om die ene die verloren is te zoeken. Deze herders hebben de expertise en hulp van het reddingsteam weliswaar nodig, maar zij zijn aanwezig, er wordt op hen gerekend en zij klimmen samen omhoog om degenen te redden die van oneindige waarde zijn in de ogen van God, omdat zij zijn kinderen zijn. Deze herders geven gehoor aan de laatste opdracht om een zendingsactief lid te zijn, die ik wil aanhalen uit de Leer en Verbonden, afdeling 18:

‘En al ware het zo dat u al uw dagen arbeidde om dit volk bekering toe te roepen, en slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde met hem zijn in het koninkrijk van mijn Vader!

‘En nu, indien uw vreugde groot zal zijn met één ziel die u tot Mij hebt gebracht in het koninkrijk van mijn Vader, hoe groot zal dan uw vreugde zijn indien u vele zielen tot Mij brengt!’ (LV 18:15–16.)

De Schriften leren ons dus ook dat deze herders onuitsprekelijke vreugde zullen hebben. Daarvan getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.