2009
Onbaatzuchtig dienstbetoon
May 2009


Onbaatzuchtig dienstbetoon

Onze Heiland leert ons Hem te volgen door de offers te brengen die nodig zijn om onszelf te verliezen in onbaatzuchtige hulp aan anderen.

Afbeelding
Elder Dallin H. Oaks

Onze Heiland wijdde Zich aan onbaatzuchtig dienstbetoon. Hij vroeg ieder van ons Hem daarin na te volgen door onze zelfzuchtige belangen op te geven om anderen te kunnen dienen.

‘Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.

‘Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden’ (Matteüs 16:24–25; zie ook Matteüs 10:39).

I.

Als groep zijn heiligen der laatste dagen uniek in het opvolgen van die raad — uniek vanwege de omvang van hun onbaatzuchtige dienstbetoon.

Ieder jaar sturen tienduizenden heiligen der laatste dagen een aanbeveling voor een voltijdzending in. Gepensioneerden doen afstand van hun ontspannende activiteiten, de gemakken van hun huis en het liefdevolle gezelschap van kinderen en kleinkinderen om vreemdelingen op onbekende plekken te gaan dienen. Jongemannen en jongevrouwen stellen hun werk en opleiding uit en stellen zich beschikbaar om te dienen waar ze ook naartoe gestuurd worden. Honderdduizenden trouwe leden nemen deel aan het onbaatzuchtige ‘tempelwerk’ waarvoor het enig motief is: liefde voor en toewijding aan de dienst van hun naasten, zowel de levenden als de doden. Dezelfde onbaatzuchtige toewijding zie je bij vele functionarissen en leerkrachten in onze ringen, wijken en gemeenten. Ze worden niet betaald, maar zijn toegewijd aan christelijk dienstbetoon voor hun naasten.

Het is niet gemakkelijk om persoonlijke prioriteiten en verlangens op te geven. Vele jaren geleden was een nieuwe zendeling in Engeland gefrustreerd en ontmoedigd. Hij schreef naar huis en zei dat hij vond dat hij zijn tijd verspilde. Zijn wijze vader antwoordde: ‘Vergeet jezelf en ga aan het werk.’1 De jonge ouderling Gordon B. Hinckley ging op zijn knieën en sloot een verbond met de Heer om zichzelf te vergeten en zich in dienst van de Heer te verliezen.2 Jaren later, als volwassen dienstknecht van de Heer, zou ouderling Hinckley zeggen: ‘Hij die alleen voor zichzelf leeft, kwijnt weg en gaat dood, terwijl hij die zichzelf vergeet in dienstbetoon aan anderen, groeit en bloeit in dit leven en in de eeuwigheid.’3

Afgelopen januari zei president Thomas S. Monson tegen studenten aan de Brigham Young University dat hun studententijd ook ‘geestelijke voorbereiding’ moest omvatten, waaronder hulp aan anderen. ‘De zending van de Meester werd gekenmerkt door een houding van liefde’, aldus president Monson. ‘Hij liet de blinden zien, de lammen lopen en bracht de doden tot leven. Als we voor onze Schepper zullen verschijnen zal Hij ons waarschijnlijk niet vragen: “Hoeveel functies heb je bekleed?”, maar eerder: “Hoeveel mensen heb je geholpen?”’ President Monson zei tot slot: ‘In werkelijkheid kun je de Heer eigenlijk niet liefhebben totdat je Hem dient door zijn kinderen te dienen.’4

Een vertrouwd voorbeeld van mensen die zich in dienst van anderen verliezen — en dat is niet uniek voor heiligen der laatste dagen — zijn de offers die ouders voor hun kinderen brengen. Moeders lijden pijn en geven persoonlijke prioriteiten en gemakken op om ieder kind te baren en op te voeden. Vaders passen hun leven en prioriteiten aan om in het onderhoud van het gezin te voorzien. Het gat tussen zij die wel en zij die niet bereid zijn om dat te doen, wordt tegenwoordig steeds groter. Een van onze familieleden hoorde onlangs in een vliegtuig een jong echtpaar uitleggen dat ze in plaats van kinderen een hond hadden genomen. ‘Honden zijn minder lastig’, vertelden ze. ‘Ze spreken ons niet tegen en we hoeven ze geen huisarrest te geven.’

Wij verheugen ons dat er zo veel echtparen in de kerk zijn die zich in die onbaatzuchtig groep bevinden en bereid zijn om hun persoonlijke prioriteiten op te geven en de Heer te dienen door kinderen van onze hemelse Vader te baren en op te voeden. We verheugen ons ook in hen die voor gehandicapte familieleden en bejaarde ouders zorgen. In geen van die gevallen wordt gevraagd: ‘Wat levert het mij op?’ In al die gevallen moeten we ons persoonlijke gemak opzij zetten om onbaatzuchtig te kunnen dienen. Dat alles in tegenstelling tot de roem, rijkdom en andere onmiddellijke wereldse voldoening die zo veel mensen in deze tijd nastreven.

Het begrip offerande heeft voor heiligen der laatste dagen een unieke betekenis. Door iedere week aan het avondmaal deel te nemen, betuigen we onze toewijding aan het dienen van de Heer en onze medemens. In heilige tempelceremoniën sluiten we een verbond dat we onze tijd en talenten voor het welzijn van anderen zullen opofferen en toewijden.

II.

Heiligen der laatste dagen staan er ook om bekend dat ze goed kunnen samenwerken. De mormoonse pioniers die het westen koloniseerden, vestigden onze gerespecteerde traditie van onbaatzuchtige samenwerking voor het algemeen belang. In navolging van die traditie hebben we nu in veel landen onze projecten ‘mormoonse helpende handen’.5 In recente verkiezingen hebben heiligen der laatste dagen zich verenigd met gelijkgezinden ter verdediging van het huwelijk. Sommige mensen hebben daarvoor grote offers gebracht en veel geleden.

Door hun geloof en dienstbetoon in de kerk hebben onze mensen geleerd hoe ze moeten samenwerken voor het algemeen nut. Daarom zijn vrijwilligers van de kerk zeer gewild in het onderwijs, bij plaatselijke overheden, liefdadigheidsinstellingen en talrijke andere projecten die grote vaardigheid op het gebied van samenwerking vereisen en onbaatzuchtige offers van tijd en middelen vragen.

Sommige mensen schrijven die bereidwilligheid van de leden om offers te brengen en hun zin voor samenwerking toe aan de effectieve organisatie van de kerk of aan wat sceptici ten onrechte ‘blinde gehoorzaamheid’ noemen. Geen van beide verklaringen is juist. Geen imitatie van onze organisatie en geen toepassing van blinde gehoorzaamheid kunnen de staat van dienst van deze kerk of de prestaties van haar leden kopiëren. Onze bereidheid om offers te brengen en onze vaardigheden om samen te werken, komen voort uit ons geloof in de Heer Jezus Christus, uit de geïnspireerde leringen van de leiders van de kerk en uit de toezeggingen die we doen en de verbonden die we met volle overtuiging sluiten.

III.

Helaas zijn er heiligen der laatste dagen die afzien van onbaatzuchtig dienstbetoon aan anderen, en hun prioriteiten op de normen en waarden van de wereld baseren. Jezus waarschuwde dat Satan ons wil ziften als de tarwe (zie Lucas 22:31; 3 Nephi 18:18), wat betekent dat hij wil dat wij zijn als de mensen om ons heen. Maar Jezus heeft gezegd dat wij die Hem volgen waardevol en uniek zijn, het zout der aarde (Matteüs 5:13) en het licht der wereld, om voor alle mensen te schijnen (Matteüs 5:14, 16; zie ook 3 Nephi 18:24).

We dienen onze Heiland niet goed als we de mens meer vrezen dan God. Hij berispte enkele leiders in zijn herstelde kerk omdat ze de lof der wereld zochten en omdat hun gedachten meer bij de dingen van de aarde waren dan bij de dingen van de Heer (zie LV 30:2; 58:39). Die berispingen herinneren ons eraan dat we geroepen zijn om de normen van de Heer te vestigen, niet om die van de wereld te volgen. Ouderling John A. Widtsoe heeft verklaard: ‘Wij kunnen niet als andere mensen lopen, als andere mensen praten of doen wat andere mensen doen, want wij hebben een andere bestemming, verplichting en verantwoordelijkheid waaraan we ons moeten aanpassen.’6 Tegen die realiteit moeten we ieder moderne trend afwegen, zoals bijvoorbeeld het dragen van onfatsoenlijke kleding. Een wijze vriend heeft ooit gezegd: ‘Je kunt geen strandwacht zijn als je er hetzelfde uitziet als alle zwemmers op het strand.’7

Zij die hun leven willen redden door de lof van de wereld na te jagen, verwerpen eigenlijk de geruststellende lering van de Heiland dat we, om ons eeuwige leven te behouden, elkaar moeten liefhebben en ons in de dienst aan anderen moeten verliezen.

C. S. Lewis heeft deze leerstelling van de Heiland als volgt uitgelegd: ‘Vanaf het moment dat u een eigen persoon bent, is er de mogelijkheid dat u zichzelf op de eerste plaats gaat zetten — in het middelpunt — met het verlangen om God te zijn. Dat was de zonde van Satan: en dat was de zonde die hij de mens bijbracht. Sommige mensen denken dat de val van de mens iets met seks te maken had, maar dat is een vergissing. (…) Wat Satan onze verre voorouders wijsmaakte, was het idee dat ze “als de goden konden zijn” — dat ze zich konden opwerpen alsof ze zichzelf geschapen hadden — dat ze hun eigen meester waren — dat ze buiten God om voor zichzelf een soort geluk konden bedenken. En uit die hopeloze poging is (…) het lange, verschrikkelijke verhaal voortgekomen van de mens die iets anders dan God nastreeft om gelukkig te worden.’8

Een zelfzuchtig persoon wil eerder de mens behagen — en dan vooral zichzelf — dan God. Hij kijkt alleen naar zijn eigen behoeften en verlangens. Hij wandelt ‘op zijn eigen weg, en naar het beeld van zijn eigen god, wiens beeld naar de gelijkenis der wereld is’ (LV 1:16). Zo iemand verwijdert zich van de beloften van God (zie LV 1:15), maar ook van de sterfelijke vriendschap en hulp die we in deze verwarrende tijd nodig hebben. Als we elkaar daarentegen liefhebben en helpen zoals de Heiland heeft verkondigd, blijven we trouw aan onze verbonden en aan onze medemens.

IV.

We leven in een tijd waarin opoffering beslist uit de mode is omdat de externe factoren die onze voorouders het belang van onbaatzuchtige behulpzaamheid voorhielden, duidelijk aan invloed hebben ingeboet. Iemand heeft dit de ‘ik-generatie’ genoemd — een zelfzuchtige tijd waarin het lijkt of iedereen vraagt: ‘Wat levert het mij op?’ Zelfs sommige mensen die beter zouden moeten weten, lijken zich in te spannen om de lof te krijgen van de spotters in het grote en ruime gebouw dat in het visioen de hoogmoed der wereld voorstelt (zie 1 Nephi 8:26–28; 11:35–36).

Het wereldse verlangen van deze tijd is om iets voor niets te krijgen. De oude zonde van hebzucht vertoont zich als een verklaring van verkregen recht: ik heb hier of daar recht op omdat ik een zoon of dochter, een burger, een slachtoffer of lid van een bepaalde groep ben. Als we vinden dat we ergens recht op hebben, is dat meestal egoïstisch. Er wordt veel vereist, maar weinig of niets gegeven. Door dat denkbeeld gaan we onszelf boven de mensen om ons heen verheffen. Daardoor worden we verwijderd van de goddelijke, eerlijke norm van vergoeding, die bepaalt dat als iemand enige zegening van God ontvangt, dat komt door gehoorzaamheid aan de wet waarop die zegening is gegrond (zie LV 130:21).

De gevolgen van hebzucht en verkregen recht komen tot uitdrukking in de miljoenen aan bonussen die sommige directeuren van grote bedrijven opstrijken. Maar de gevolgen zijn veel verstrekkender dan dat. Hebzucht en denkbeelden van verkregen recht hebben ook geleid tot achteloze leningen en buitensporige uitgaven die mede de financiële crisis veroorzaken die de wereld dreigt te overspoelen.

Gokken is nog een voorbeeld van hebzucht en zelfzucht. De gokker zet een klein bedrag op het spel in de hoop op een grote opbrengst die van anderen wordt afgenomen. Ongeacht hoe het voorgesteld wordt, iets voor niets krijgen staat lijnrecht tegenover de evangelische wet van de oogst: ‘Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Galaten 6:7; zie ook 2 Korintiërs 9:6).

De waarden van de wereld leren ons ten onrechte dat ‘alles om mij draait’. Die corrupte houding heeft geen verandering of groei tot gevolg, maar staat lijnrecht tegenover de eeuwige vooruitgang naar het doel dat God in zijn grote plan voor zijn kinderen heeft vastgesteld. Het plan van het evangelie van Jezus Christus verheft ons boven onze zelfzuchtige verlangens en leert ons dat het er in dit leven om gaat wat we worden.

Een groot voorbeeld van onbaatzuchtig dienstbetoon is wijlen moeder Teresa uit Calcutta. Door haar gelofte wijdde ze zichzelf en haar medewerkers toe om ‘oprecht gratis hulp te verlenen aan de armen.’9 Ze zei: ‘We kunnen maar op één manier voor altijd een plek in de hemel bemachtigen — door de daden van naastenliefde waarmee we ons leven vervullen.’10 Moeder Teresa beweerde ook: ‘Wij kunnen geen grote dingen doen, slechts kleine dingen met grote liefde.’11 Toen deze geweldige katholieke dienstmaagd overleed, schreef het Eerste Presidium in een condoleancebericht: ‘Haar leven van onbaatzuchtig dienstbetoon is een inspiratie voor de hele wereld, en haar christelijke goedheid is een monument voor toekomstige generaties.’12 De Heiland noemde dat: ons leven verliezen in dienst van anderen.

Eenieder van ons zou zich door dat beginsel moeten laten leiden in verband met onze houding als we naar de kerk gaan. Sommige mensen zeggen: ‘Ik heb vandaag niets geleerd.’ Of: ‘Niemand was aardig tegen me.’ Of: ‘Ik ben beledigd.’ Of: ‘De kerk voldoet niet aan mijn behoeften.’ Al die antwoorden zijn egocentrisch en beperken onze geestelijke groei.

Een andere wijze vriend heeft geschreven:

‘Jaren geleden veranderde ik mijn houding op het gebied van kerkgang. Ik ga niet meer naar de kerk voor mezelf, maar voor anderen. Ik zorg ervoor dat ik mensen begroet die alleen zitten, dat ik bezoekers welkom heet, (…) dat ik vrijwillig opdrachten aanneem. (…)

‘Kortom, ik ga iedere week naar de kerk met het voornemen om actief te zijn, niet passief, en om een positieve invloed op anderen te hebben. Op die manier is mijn kerkgang veel leuker en bevredigender geworden.’13

Uit dit alles blijkt het eeuwige beginsel dat we gelukkiger en tevredener zijn als we ons concentreren op wat we kunnen geven, niet op wat we kunnen krijgen.

Onze Redder leert ons Hem te volgen door de offers te brengen die nodig zijn om onszelf te verliezen in onbaatzuchtige hulp aan anderen. Als we dat doen, belooft Hij ons het eeuwige leven, ‘de grootste van alle gaven Gods’ (LV 14:7), de heerlijkheid en vreugde om terug te keren in de tegenwoordigheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus. Ik getuig van Hen en van hun grote plan voor het eeuwig heil van hun kinderen in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Zie Gordon B. Hinckley, ‘Taking the Gospel to Britain: A Declaration of Vision, Faith, Courage, and Truth’, Ensign, juli 1987, p. 7.

  2. Zie Ensign, juli 1987, p. 7.

  3. Teachings of Gordon B. Hinckley, (1997), p. 588.

  4. Thomas S. Monson, ‘Great Expectations’ (CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen, 11 januari 2009), www.ldsces.org.

  5. Zie ‘Tienjarig bestaan van “Behulpzame handen”’, Liahona, maart 2009, p. N1.

  6. John A. Widtsoe, Conference Report, april 1940, p. 36.

  7. Ardeth Greene Kapp, I Walk by Faith (1987), p. 97.

  8. C.S. Lewis, Mere Christianity (1980), p. 49; cursivering toegevoegd.

  9. The Joy in Loving: A Guide to Daily Living with Mother Teresa, samengesteld door Jaya Chaliha en Edward Le Joly, 1996, p. 15.

  10. Life in the Spirit, onder redactie van Kathryn Spink (1983), p. 42.

  11. Life in the Spirit, p. 45.

  12. ‘News of the Church’, Ensign, november 1997, p. 110.

  13. Mark Skousen, brief aan Dallin H. Oaks, 15 februari 2009.

Afdrukken