2009
Niemand was bij Hem
May 2009


Niemand was bij Hem

Van de heuvel Golgota weerklinkt de waarheid dat wij nooit alleen of zonder hulp worden gelaten, ook al voelen wij dat soms wel zo.

Elder Jeffrey R. Holland

Dank u, zuster Thompson, en dank aan de geweldige vrouwen in deze kerk. Broeders en zusters, mijn paasboodschap vandaag is tot iedereen gericht, maar speciaal bedoeld voor wie zich eenzaam of alleen voelen, of, erger nog, in de steek gelaten voelen. Voor hen die bijvoorbeeld verlangen naar een huwelijk, of die een huwelijkspartner hebben verloren, of die kinderen hebben verloren — of die nooit hebben gehad. Onze gedachten gaan uit naar vrouwen die door hun man zijn verlaten, mannen die door hun vrouw in de steek zijn gelaten, en kinderen die een van de ouders — of allebei — moeten missen. Tot deze omvangrijke groep kan eveneens een soldaat ver van huis worden gerekend, een zendeling in de eerste weken vol heimwee, of een vader zonder werk die de onzekerheid in zijn ogen voor zijn gezin probeert te verbergen. Kortom, deze gevoelens kunnen ons allemaal wel eens treffen in ons leven.

Ik wil dan ook spreken over de eenzaamste weg die iemand ooit heeft afgelegd, en de oneindige zegeningen daarvan voor de hele mensheid. Ik spreek over de eenzame taak van de Heiland om alleen de last van ons eeuwig heil te dragen. Hij kon terecht zeggen: ‘Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij (…) Ik zag rond, maar er was geen helper; Ik ontzette Mij, maar niemand bood [Mij] steun.’1

Zoals president Uchtdorf eerder al zo prachtig aangaf, blijkt uit de Schriften dat de Messiaanse intocht van Jezus in Jeruzalem op de zondag vóór het Pascha, een dag als vandaag dus, een grootse openbare gebeurtenis was. Maar het enthousiasme om bij Hem te blijven zou al spoedig verdwijnen.

Jezus werd al snel aangeklaagd door de Israëlitische leiders van die tijd — eerst verscheen Hij voor Annas, de vorige hogepriester, daarna voor Kajafas, de hogepriester dat jaar. Zij popelden om Hem te veroordelen en kwamen dan ook vlot tot een uitspraak. Zij riepen boos uit: ‘Waartoe hebben wij nog getuigen nodig?’ ‘Hij is des doods schuldig.’2

Daarna werd hij voor de heidense heersers in het land geleid. Herodes Antipas, de viervorst over Galilea, ondervroeg Hem één keer en Pontius Pilatus, de Romeinse stadhouder over Judea, twee keer. Die tweede keer verklaarde hij tot het volk: ‘Ik heb Hem in uw tegenwoordigheid verhoord en in deze mens geen enkele grond gevonden.’3 Toen verrichtte Pilatus een even schandelijke als onlogische daad: hij ‘geselde [Jezus] en hij gaf Hem over om gekruisigd te worden.’4 Pilatus’ schone handen waren nog nooit zo vuil geweest.

De verwerping door religieuze en politieke leiders werd persoonlijker toen het volk op straat zich eveneens tegen Jezus keerde. Ironisch genoeg bevond zich bij Jezus in de gevangenis een echte godslasteraar, een moordenaar en oproerkraaier met de naam of titel Barabbas, wat in het Aramees ‘zoon van de vader’ betekent.5 Pilatus mocht volgens de traditie op het Pascha een gevangene loslaten. Hij vroeg dan ook aan de schare: ‘Wie van die twee wilt gij, dat ik u loslaat? Zij zeiden: Barabbas.’6 Zo werd één goddeloze ‘zoon van de vader’ in vrijheid gesteld, terwijl de goddelijke Zoon van zijn hemelse Vader zijn tocht naar het kruis vervolgde.

Het was ook een moment van de waarheid voor degenen die Jezus meer persoonlijk kenden. In deze groep is Judas Iskariot het moeilijkst te begrijpen. Wij weten dat Jezus volgens het goddelijke plan gekruisigd moest worden, maar het is onverdraaglijk dat een van zijn bijzondere getuigen die aan zijn voeten had gezeten, Hem had horen bidden, Hem mensen had zien genezen en zijn aanraking had gevoeld, Hem en alles wat Hij was kon verraden voor dertig zilverlingen. Nooit in de wereldgeschiedenis heeft zo weinig geld zo veel schande opgeleverd. Wij kunnen niet oordelen over het lot van Judas, maar Jezus zei over zijn verrader: ‘Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was.’7

Uiteraard hadden ook andere gelovigen zo hun moeilijke momenten. Na het laatste avondmaal liet Jezus Petrus, Jakobus en Johannes wachten toen Hij de hof van Getsemane alleen verder inging. Hij liet zich op zijn gezicht vallen en bad, ‘bedroefd, tot stervens toe’8 volgens de Schriften, en zijn zweet werd als bloeddruppels9 toen Hij de Vader smeekte om deze gruwelijke, bittere beker Hem voorbij te laten gaan. Maar die kon uiteraard niet voorbijgaan. Toen Jezus terugkwam na zijn angstige gebed, vond Hij zijn drie voornaamste discipelen slapende en vroeg Hij hun: ‘Waart gijlieden zo weinig bij machte één uur met Mij te waken?’10 Dat gebeurde nog twee keer, tot Hij de derde keer terugkwam en liefdevol zei: ‘Slaapt nu maar en rust’11, hoewel er voor Hem geen rust zou zijn.

Later, toen Jezus gevangen was genomen en voor de Raad was gebracht, werd Petrus ervan beschuldigd dat hij een vertrouweling van Jezus was. Hij ontkende het niet één keer, maar driemaal. Wij weten niet alles wat er toen is gebeurd en ook niet of de Heiland zijn apostelen uit voorzorg instructies voor hun bescherming had gegeven.12 Maar wij weten wel dat Jezus besefte dat zelfs deze uitverkorenen niet tot het einde naast Hem zouden staan, en dat Hij Petrus daarvoor had gewaarschuwd.13 Toen, bij het kraaien van de haan, ‘keerde [de Here] Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord des Heren, (…) En hij ging naar buiten en weende bitter.’14

Zo werd uit goddelijke noodzaak de kring rond Jezus steeds kleiner en krijgt het korte vers in Matteüs meer betekenis: ‘Toen lieten al de discipelen Hem alleen en vluchtten.’15 Petrus bleef wel dicht genoeg in de buurt om herkend te worden. Johannes stond aan de voet van het kruis met de moeder van Jezus. Vooral de gezegende vrouwen in het leven van de Heiland bleven steeds zo dicht mogelijk bij Hem staan. Maar uiteindelijk verliep de eenzame weg terug naar zijn Vader zonder de troost of het gezelschap van anderen.

Nu spreek ik heel voorzichtig, zelfs eerbiedig, over wat wellicht het moeilijkste moment op zijn eenzame weg naar de verzoening is geweest. Ik spreek over de laatste momenten van zijn leven waar Jezus ongetwijfeld verstandelijk en lichamelijk klaar voor was, maar die Hij emotioneel en geestelijk mogelijk niet helemaal had voorzien — de verlammende wanhoop dat God Hem had verlaten toen Hij in ultieme eenzaamheid uitriep: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’16

Hij had voorzien dat de mensen Hem alleen zouden laten, maar dit kon Hij kennelijk niet begrijpen. Hij had immers tegen zijn discipelen gezegd: ‘Zie, de ure (…) is gekomen, dat gij verstrooid wordt, een ieder naar het zijne en Mij alleen laat. En toch ben Ik niet alleen, want de Vader is met Mij. (…) Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt.’17

Met heel mijn ziel ben ik ervan overtuigd dat Hij volmaakt deed wat zijn Vader behaagde en dat een volmaakte Vader zijn Zoon op dat moment niet had verlaten. Ik denk persoonlijk dat de Vader tijdens de hele bediening van Christus op aarde wellicht nooit dichter bij zijn Zoon heeft gestaan dan in deze hartverscheurende laatste momenten van zijn lijden. Niettemin, om zijn Zoon het ultieme offer vrijwillig en volkomen alleen te laten brengen, onttrok de Vader aan Jezus voor een korte tijd de troost van zijn Geest en de steun van zijn persoonlijke tegenwoordigheid. Dat was een vereiste; ja het was zelfs de kern van de verzoening dat deze volmaakte Zoon die nooit kwaad had gesproken, nooit kwaad had gedaan en het onreine nooit had aangeraakt, moest weten hoe de rest van de mensheid zich zou voelen na het begaan van deze zonden. Zijn verzoening kon pas oneindig en eeuwig zijn als Hij had gevoeld wat het betekende om niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk dood te gaan, als Hij kon voelen dat de Geest van God zich terugtrekt, resulterend in een gevoel van volslagen, verschrikkelijke en hopeloze eenzaamheid.

Maar Jezus hield vol. Hij ging door. Door zijn goedheid had zijn geloof de overhand, zelfs in een toestand van onmetelijk groot leed. Hij had het vertrouwen dat ondanks zijn gevoelens goddelijk mededogen nooit ophoudt, dat God altijd getrouw blijft, dat Hij ons nooit in de steek zal laten. Pas toen de laatste penning was betaald, toen de onwankelbare gehoorzaamheid van Christus boven alle twijfel was verheven, was het eindelijk en gelukkig ‘volbracht’.18 Hoewel het onmogelijk leek en zonder enige hulp van buitenaf, had Jezus van Nazaret, de levende Zoon van de levende God, de dood overwonnen en voor een vreugdevolle, geestelijke bevrijding uit helse duisternis en wanhoop gezorgd. Met geloof in de God van wie Hij wist dat die er was, zei Hij zegevierend: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.’19

Broeders en zusters, de grote troost van deze paastijd is dat Jezus die lange, eenzame weg geheel alleen heeft afgelegd en dat wij dat daarom niet hoeven te doen. Zijn eenzame weg heeft ons geweldig gezelschap op onze eigen kleine versie van die weg bezorgd — de liefhebbende zorg van onze Vader in de hemel, de constante hulp van zijn geliefde Zoon, de grootse gave van de Heilige Geest, engelen in de hemel, familieleden aan beide kanten van de sluier, profeten en apostelen, leerkrachten, leiders en vrienden. Dit alles en meer is ons gegeven als metgezel op onze levensreis vanwege de verzoening van Jezus Christus en de herstelling van zijn evangelie. Van de heuvel Golgota weerklinkt de waarheid dat wij nooit alleen of zonder hulp worden gelaten, ook al voelen wij dat soms wel zo. De Verlosser van ons allen heeft gezegd: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten. [Mijn Vader en Ik] zullen tot [u] komen [en bij u zijn].’20

Mijn andere bede in deze paastijd is dat wij de taferelen rond het eenzame offer van Christus, de momenten van verloochening en verlating en in één geval zelfs openlijk verraad, nooit herhalen. Hij heeft de weg één keer alleen afgelegd. Ik vraag u dat Hij nooit weer met zonde hoeft af te rekenen zonder onze hulp en steun, dat Hij nooit weer koele, afstandelijke toeschouwers aantreft, wanneer Hij u en mij ziet staan langs zijn Via Dolorosa. Wij staan nu voor deze heilige week — de donderdag van het Pascha met het paaslam, de vrijdag van de verzoening met het kruis, en de zondag van de opstanding met het lege graf. Ik hoop dat wij ons voornemen om betere discipelen van de Heer Jezus Christus te zijn, niet alleen in woord en in tijden van voorspoed, maar ook in daad, in moed en in geloof, en ook als de weg eenzaam is en ons kruis te zwaar lijkt om te dragen. Mogen wij deze paasweek en altijd bij Jezus Christus staan ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar [wij ons] ook [mogen] bevinden, (…) zelfs tot de dood’21, want zo stond Hij ons bij toen het tot de dood was en Hij er helemaal alleen voor stond. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Jesaja 63:35. Vergelijk LV 76:107; 88:106; 133:50.

  2. Matteüs 26:65–66.

  3. Lucas 23:14.

  4. Matteüs 27:26.

  5. Zie ‘Barabbas’ in de Gids bij de Schriften, p. 16.

  6. Matteüs 27:21.

  7. Matteüs 26:24.

  8. Matteüs 26:38.

  9. Zie Lucas 22:44; Mosiah 3:7; LV 19:18.

  10. Matteüs 26:40.

  11. Matteüs 26:45.

  12. Zie Spencer W. Kimball, Peter, My Brother, BYU Speeches of the Year, 13 juli 1971, p. 5.

  13. Zie Marcus 14:27–31.

  14. Lucas 22:61–62.

  15. Matteüs 26:56.

  16. Matteüs 27:46; cursivering toegevoegd.

  17. Johannes 16:32; 8:29.

  18. Zie Johannes 19:30.

  19. Lucas 23:46.

  20. Johannes 14:18, 23.

  21. Mosiah 18:9.