Een getuigenis krijgen van God, de Vader, zijn Zoon, Jezus Christus, en de Heilige Geest
Wat aan mij is geopenbaard, kan ook aan u worden geopenbaard, naar uw gehoorzaamheid en verlangens.
Ik heb, net als u, genoten van deelname aan de plechtige samenkomst. Vandaar dat ik ter verduidelijking een leerpunt wil aanstippen. Toen we onze rechterhand opstaken in de plechtige samenkomst, gaven we daarmee niet louter te kennen dat we steun verleenden aan deze kerkaangelegenheid, maar sloten wij een verbond om de wetten, verordeningen, geboden en de profeet van God, president Thomas S. Monson, te steunen en na te komen. Daarom was het mij een voorrecht om met u de rechterhand op te steken.
Mijn broeders en zusters, de afgelopen paar maanden heb ik een ervaring gehad die mij nederig heeft gestemd. Ik heb de kans gehad om met dankbaarheid over de gave van het leven na te denken. Tijdens deze ervaring heb ik voortdurend nagedacht over mijn getuigenis van God, onze eeuwige hemelse Vader, en zijn oudste Zoon, onze Heiland en Verlosser, Jezus Christus, en over hoe ik mijn getuigenis van de Vader en de Zoon heb gekregen.
Overal ter wereld vragen mensen van allerlei gezindten zich af: ‘Wie is God?’, ‘Wat is zijn relatie tot Jezus Christus?’ en ‘Wat is onze relatie tot Hen?’
Ik weet zeker dat onze hemelse Vader en Jezus Christus bestaan. De verzoening is een feit. God de Vader en Jezus Christus zijn afzonderlijke, onsterfelijke Wezens. Zij kennen ons ieder persoonlijk en Zij horen en verhoren onze oprechte gebeden. De Heiland getuigde tot de inwoners van de nieuwe wereld: ‘Ik getuig van de Vader, en de Vader getuigt van Mij, en de Heilige Geest getuigt van de Vader en van Mij.’1 De Heilige Geest heeft tot mij getuigd dat deze dingen waar zijn.
Mijn getuigenis is begonnen toen ik nog jong was en nadacht over de dertien profetische uitspraken in de Geloofsartikelen die Joseph Smith heeft geformuleerd. Ik heb ze in het jeugdwerk uit mijn hoofd geleerd. Ze omschrijven de fundamentele geloofspunten van het herstelde evangelie van Jezus Christus. Het eerste artikel luidt: ‘Wij geloven in God, de eeuwige Vader, en in zijn Zoon, Jezus Christus, en in de Heilige Geest.’2
Joseph Smith kende de aard van de drie leden van de Godheid uit eigen ondervinding. Als veertienjarige jongen wilde hij weten bij welke van de vele christelijke kerken hij zich moest aansluiten. Hij las in de Bijbel in het boek Jakobus in het Nieuwe Testament de volgende tekst: ‘Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom.’3 Gehoorzaam knielde hij in gebed en hij werd bezocht door God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus. Hij beschreef Hen als ‘twee Personen, wier glans en heerlijkheid elke beschrijving tarten, [Die] boven [Joseph] in de lucht staan. Een van Hen [God de Vader] sprak tot [hem], [hem] bij de naam noemend, en zei, wijzend op de ander: Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’4
Sinds ik zelf een jongen was, is de ervaring van Joseph Smith mij altijd tot een gids geweest — en dat kan voor ons allemaal zo zijn. De jonge profeet leerde de waarheid over onze hemelse Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, omdat hij in de Schriften zocht naar de wil van zijn hemelse Vader en hij er trouw naar handelde.
Dit patroon werd door de Heiland zelf ingesteld en perfect gevolgd, zoals in de Bijbel is opgetekend. Toen Jezus een jongen van twaalf jaar was, vonden zijn moeder, Maria, en zijn aardse vader, Jozef, Hem, lerend in de tempel. Jezus vroeg hun: ‘Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?’5 Maar Jezus had het niet over de dingen van Jozef. Hij had het over de dingen van zijn letterlijke en eeuwige Vader in de hemel.
De wijze waarop God de Vader bij diverse gelegenheden zijn Zoon voorstelt, is van bijzonder belang: ‘Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. (…) En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.’6 En wederom bij de verheerlijking op de berg: ‘Er klonk een stem uit de wolk, die zeide: Deze is mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem.’7
Toen Jezus op het Amerikaanse vasteland verscheen, werd Hij op dezelfde wijze door zijn Vader voorgesteld: ‘Ziet mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb, in wie Ik mijn naam heb verheerlijkt; luistert naar Hem.’8 En daarna, bijna tweeduizend jaar later, werden dezelfde woorden gesproken tot de jonge Joseph Smith: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’9
Het is van bijzonder belang dat telkens wanneer onze hemelse Vader zijn Zoon aan ons voorstelt, Hij ons gebiedt om te luisteren — om de woorden van Jezus te ‘horen’.
Wie is deze Jezus? Hij heeft samen met zijn Vader de wereld geschapen en was verantwoordelijk, onder de leiding van zijn Vader, voor de schepping van alle dingen op de aarde. ‘En ontelbare werelden heb Ik geschapen; en ook die heb Ik voor mijn eigen oogmerk geschapen; en door de Zoon heb Ik ze geschapen, die mijn Eniggeborene is.’10 Jezus Christus is de Eniggeborene van de Vader in het vlees. Hij is onze Middelaar bij de Vader. Hij is de Heiland die zijn leven voor ons heeft ingezet en onze zaak bij de Vader bepleit. We bidden dan ook tot onze hemelse Vader in de naam van zijn Zoon, Jezus Christus. Jezus, de Zoon, is niet dezelfde Persoon als zijn Vader, maar Hij is als zijn Vader. Hij is ook een verheerlijkte Mens met macht en gezag.
Ik vind het zeer verhelderend en ontroerend om te zien hoe Jezus met zijn Vader praat. Zijn indrukwekkende Hogepriesterlijk gebed is door Johannes in de Bijbel opgetekend en daarin erkent Jezus onmiskenbaar dat Hij de Zoon is. Luister naar zijn woorden als Hij verslag uitbrengt aan zijn Vader in de hemel over de gehoorzame voleindiging van zijn aardse zending.
‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt.’ (…)
‘De woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun [de discipelen] gegeven (…) en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt.’ (…)
‘Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld.’
‘En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn.’11
Gaandeweg de bediening van de Heiland zijn de discipelen inderdaad één geworden, maar niet wat hun lichaam betreft. Ze zijn één geworden in hun streven en hun liefde. Dit is de eenheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, waarover in de Schriften wordt gesproken. Ook Zij zijn afzonderlijke Wezens, maar eensgezind in hun liefde voor ons en in het werk dat Zij voor ons doen.
De Heiland zette zijn gebed voort:
‘Verheerlijk Gij Mij, Vader (…) met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.’
‘(…) opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
‘(…) want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld.’12
O, Jezus wilde zo graag dat wij de Vader kennen zoals Hij Hem kende. Hij bad:
‘Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen [de discipelen] weten, dat Gij Mij gezonden hebt;
‘en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.’13
Jezus toonde zijn grote liefde voor zijn volgelingen door voor hun veiligheid te bidden: ‘Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.’14 Hij bad voor ons, broeders en zusters.
Daarna vroeg onze Heiland liefdevol of zij weer bij Hem mochten zijn: ‘Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn.’15
Als voorbereiding op het zoenoffer bad Jezus tot zijn Vader in de hof van Getsemane, waar Hij de zonden, smarten en ziekten van de hele mensheid op Zich nam. In die eenzame uren maakte Hij opnieuw duidelijk dat Hij niet zijn eigen werk deed. Hij bad: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’16 In dat beslissende moment voor Hem en voor ons allemaal sprak Hij niet tot Zichzelf en putte Hij niet uit eigen kracht. Hij riep zijn Vader, de Almachtige God aan, om Hem te versterken en te helpen de wil van zijn Vader te doen; en zijn Vader stuurde ‘een engel uit de hemel om Hem kracht te geven.’17 Ik ben diep onder de indruk van de liefde die de Vader voor zijn Zoon en ons allen heeft.
Van vóór de grondlegging der wereld tot aan de laatste momenten aan het kruis was de Heiland bezig met de dingen van zijn Vader. Hij heeft het werk volbracht waarvoor Hij gezonden was. Wij vragen ons dan ook niet af tegen wie Jezus sprak toen Hij aan het kruis zei: ‘Het is volbracht!’18 en ‘riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest.’19 Wij weten dat Hij tot zijn hemelse Vader bad.
Ik getuig dat onze Heiland leeft. Hij is de Eniggeborene van de Vader, en Hij komt terug op aarde om te regeren. Hij is Jezus Christus, de Heilige Israëls, ‘vol genade en barmhartigheid en waarheid. (…) Hij is het die komt om de zonden der wereld weg te nemen, ja, de zonden van ieder mens die standvastig in zijn naam gelooft.’20 Hij is de letterlijke Zoon van God, die de derde dag uit de dood is opgestaan en de opstanding mogelijk maakt voor iedereen die naar de aarde komt. Ik getuig ook dat God onze eeuwige Vader leeft en een ieder van ons liefheeft, want wij zijn kinderen van Hem. Zijn liefde is zo groot, dat Hij zijn eniggeboren Zoon naar de aarde heeft gezonden, ‘opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’21
Als apostel van de Heer Jezus Christus, getuig ik van de waarheid die in de Schriften staat en wat mij is gezegd en wat tegen u kan worden gezegd door de Heilige Geest. En dat zal worden geopenbaard naar uw gehoorzaamheid en verlangens. De Heiland leerde ons tijdens zijn aardse bediening deze grote waarheid die voor ons allemaal opgaat: ‘Wat gij de Vader ook in mijn naam vraagt dat goed is, en gelovende dat gij zult ontvangen, zie, het zal u gegeven worden.’22 Ik getuig dat ik weet dat deze dingen waar zijn en dat ik met zekerheid weet dat datgene waar ik over heb gesproken waar is. Dat u diezelfde zekerheid zult zoeken, is mijn gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.