Mijn ziel verlustigt zich in de dingen des Heren
Ons in de dingen van de Heer verlustigen, zal ons hart verheffen en ons reden tot vreugde geven.
In het Boek van Mormon spreekt Nephi vaak over zich in iets verlustigen. Hij verlustigt zich in ‘de dingen des Heren’, in de Schriften en in het ‘grote en eeuwige plan’ van de Heer (zie 2 Nephi 4:15–16; 11:2–8). Vooral in tijden van tegenspoed denkt Nephi vaak aan zijn bronnen van verlustiging, om zich te verheffen en zijn geest op de eeuwige zegeningen te concentreren.
Ook wij moeten ons in de dingen van de Heer verlustigen, want dat zal ons hart verheffen en ons reden tot vreugde geven (zie 2 Nephi 11:8). Ik wil graag enkele dingen noemen waar ik me in verheug.
Ik verheug me in onze Heiland, Jezus Christus. ‘Ik roem in mijn Jezus’ (2 Nephi 33:6), in zijn bediening en verlossende rol op aarde, net als Nephi. Hij verleent ons licht en hoop een heeft ons de Heilige Geest gegeven om ons op ons pad te leiden en te troosten. Alleen door Hem kunnen we bij onze Vader terugkeren. ‘Alleen in en door de naam van Christus’ kan ‘redding tot de mensenkinderen’ komen (Mosiah 3:17).
Ik verheug me in het herstelde evangelie van Jezus Christus, gevestigd op het fundament van apostelen en profeten, met wie ik heb mogen samenwerken. Ik getuig dat president Thomas S. Monson de profeet van de Heer op aarde is. Ik ben blij dat hij daadwerkelijk een christelijke dienaar is, die iedereen warm en liefdevol de helpende hand toesteekt.
Ik verheug me in de sleutels van het priesterschap en in de tempels over de hele wereld, die ons eeuwige verordeningen en verbonden bieden. Enkele van de meest celestiale dagen die ik onlangs heb meegemaakt, waren de tempelhuwelijken van mijn kinderen, voltrokken door mijn vader.
Ik verheug me in de kracht van de jeugd die naar de tempel gaat om zich te laten dopen voor de doden. Ik verheug me erin dat ze de normen naleven waardoor ze naar de tempel kunnen gaan en dat ze zich voorbereiden op een zending en op rechtschapen ouderschap.
Ik verheug me erin dat ik een dochter van onze hemelse Vader ben, die van me houdt. Als kind heeft mijn moeder me geleerd dat ik van goddelijke afkomst ben. Onlangs zag ik dat mijn kleindochter van drie dat van haar moeder leerde. Eliza was overstuur naar bed gegaan. Ze kon alleen getroost worden door haar moeder die opnieuw haar lievelingsverhaal vertelde over de speciale avond toen onze hemelse Vader haar moeder duidelijk influisterde dat Eliza een bijzondere geest met een grote zending was.
Ik verheug me in mijn rol als opvoedster, die me de gelegenheid biedt om mijn identiteit als vrouw te uiten. Telkens opnieuw ben ik onder de indruk als ik zie hoe bij vrouwen, jonge vrouwen en zelfs meisjes het verzorgingsinstinct wordt aangesproken. Het is niet alleen de belangrijkste verantwoordelijkheid van een moeder, maar ‘een essentieel kenmerk van iemands voorsterfelijke, sterfelijke en eeuwige identiteit en bestemming’ (‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, Liahona, oktober 2004, p. 49). Verzorgen omvat onderwijzen, ontwikkeling en groei bevorderen, en voeden. Wie zou niet juichen van vreugde om zo’n gezegende rol te mogen vervullen?
In de Schriften komt het woord opvoeden nauwelijks voor. Over de verantwoordelijkheid van de ouders om hun kinderen op te voeden, staat er bijvoorbeeld: ‘Voedt hen op in de tucht (lering) en in de terechtwijzing des Heren’ (Efeziërs 6:4; Enos 1:1).
President Hinckley heeft zowel de mannen als de vrouwen aangemoedigd om verzorgers te zijn. Hij heeft gezegd: ‘Wat zou (…) de samenleving er een stuk beter uitzien als alle ouders hun kinderen (…) beschouwden (…) als een geschenk van de God des hemels, (…) en als ze hen met oprechte liefde zouden opvoeden in de wijsheid en volgens de aansporingen van de Heer.’ (Gordon B. Hinckley, ‘Dit zijn onze kleinen’, Liahona, december 2007, p. 7.)
Ik verheug me in het gezin. Onlangs heb ik me verheugd in de geboorte van een nieuw kleinkind in een gezin dat begrijpt dat ouders de plechtige verantwoordelijkheid hebben om hun kinderen liefdevol en rechtschapen op te voeden. De oudere kinderen hadden een natuurlijke nieuwsgierigheid naar de komst van hun zusje op aarde. Hun eerste lessen over dit heilige onderwerp werden door liefdevolle ouders gegeven, in heilig gezinsverband, in de celestiale omgeving die hoort bij de geboorte van een nieuwe ziel op aarde en in de context van het eeuwige plan van onze Vader. Daarentegen kwam onze kleindochter die naar de kleuterschool ging, van school thuis en vertelde dat ze die dag in de klas een nieuwe, moeilijke term had geleerd: ‘seksueel misbruik’. Ik maakte me zorgen dat kinderen op die leeftijd zich om veiligheidsredenen al bewust moeten zijn van de negatieve aspecten van het onderwerp waar ze de avond daarvoor zo fijn over hadden gesproken. Ik verheugde me als nooit tevoren in een verzorgend gezin dat op de leringen van Jezus Christus is gebaseerd.
Jakob zei dat de Heer behagen schept ‘in de kuisheid der vrouwen’ (Jakob 2:28). Ik verheug me in de kuisheid en reinheid van alle vrouwen en mannen. Het moet de Heer bedroeven als Hij ziet hoe kuisheid wordt ontheiligd en zedigheid bespot overal in deze goddeloze wereld. De Heer heeft voor zijn kinderen in grote vreugde voorzien door intieme, liefdevolle relaties, zoals mijn kleinkinderen hebben geleerd. Ik verheug me in de duidelijke proclamatie aan de wereld over het gezin, waarin staat: ‘Wij waarschuwen degenen die het verbond van huwelijkstrouw schenden, hun partner of kinderen misbruiken, of hun taken in het gezin niet nakomen, dat zij op een dag aan God rekenschap moeten afleggen.’
Ik verheug me in de voorbeelden van mensen in de Schriften die vol geloof hun aardse reis volbracht hebben. Iedere keer dat ik met Abraham en Isaak op de weg naar de berg Moria loop, huil ik, want ik weet dat Abraham niet weet dat er aan het eind van hun reis een engel zal zijn en een ram in het struikgewas. We zijn allemaal met onze aardse reis bezig, en we kennen de rest van ons eigen verhaal niet. Maar net als Abraham worden we vaak met wonderen gezegend.
Ik verheug me in de wonderen en zegening van de Heer (‘Wijd ons vasten, Heer’, lofzang 95). Ik weet dat zijn tedere barmhartigheden en zijn wonderen, groot of klein, echt zijn. We ontvangen ze op zijn tijd en wijze. Soms moeten we wachten tot we in uiterste nood verkeren. De discipelen van Jezus op het meer van Galilea moesten de hele nacht tegen de wind in roeien voordat Jezus uiteindelijk kwam helpen. Hij kwam pas ‘omstreeks de vierde nachtwake’ naar ze toe, tegen zonsopgang. Maar Hij kwam. (Zie Marcus 6:45–51.) Het is mijn getuigenis dat er wonderen zullen plaatsvinden, hoewel soms pas omstreeks de vierde nachtwake.
Nu oefen ik mijn geloof, bid ik en zoek ik naar kleine wonderen voor dierbaren die ziek zijn, emotionele problemen hebben of geestelijk zijn afgedwaald. Ik verheug me in de liefde van de Heer voor al zijn kinderen en in zijn wijsheid om ons onze eigen aardse ervaringen te laten doorstaan.
Tot slot verheug ik me, meer dan ik onder woorden kan brengen, in de eeuwige liefde en voortdurende hulp van mijn man en de gebeden en steun van mijn kinderen en ouders gedurende mijn jaren als algemeen jongevrouwenpresidente.
‘Mijn ziel verlustigt zich in de dingen des Heren’ (2 Nephi 4:16) — zijn wet, zijn leven, zijn liefde. Als we ons in Hem verheugen, erkennen we zijn hand in ons leven. Het is onze plicht om het goede te doen en het goede lief te hebben en ons erin te verlustigen. Als wij ons erin verheugen om Hem te dienen, zal onze hemelse Vader zich erin verheugen om ons te zegenen. ‘Ik, de Heer, (…) schep er behagen in hen te eren die Mij in gerechtigheid en waarheid dienen tot het einde’ (LV 76:5). Ik wil zijn goedkeuring waardig zijn. ‘Ik heb de Heer lief; mijn ziel verheugt zich in Hem’ (‘I Love the Lord’, Jackman Music Corporation). In de naam van Jezus Christus. Amen.