2008
Terugkijken en vooruitgaan
Mei 2008


Terugkijken en vooruitgaan

Samen zullen wij zijn werk doen.

President Thomas S. Monson

Ik vind dit een opmerkelijke bijeenkomst. De boodschappen waren inspirerend; de muziek was prachtig, de getuigenissen oprecht. Ik denk dat niemand die in deze bijeenkomst bijwoont die zal vergeten, vanwege de Geest die we hebben gevoeld.

Geliefde broeders en zusters, ruim 44 jaar geleden, in oktober 1963, stond ik aan het spreekgestoelte in de Tabernakel omdat ik net was voorgesteld als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. Ik noemde toen een bordje dat ik op een ander spreekgestoelte had gezien. De woorden op het bordje luidden: ‘Wie aan dit spreekgestoelte staat, moet nederig zijn.’ Ik kan u ervan verzekeren dat ik me door mijn roeping tot de Twaalf toen heel nederig voelde. Maar nu ik vandaag aan dit spreekgestoelte sta, spreek ik u allernederigst toe. Ik voel me heel afhankelijk van de Heer. Ik vraag nederig om de leiding van de Geest nu ik met u over de gevoelens van mijn hart spreek.

Slechts twee maanden geleden hebben we afscheid genomen van onze dierbare vriend en leider, Gordon B. Hinckley, de vijftiende president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Hij was in de hele wereld een uitstekend vertegenwoordiger van de waarheid, en iedereen had hem lief. We missen hem. Ruim 53 duizend mannen, vrouwen en kinderen hebben de prachtige hal der profeten in dit gebouw bezocht voor een laatste eerbetuiging aan deze reus van de Heer die nu deel uitmaakt van de geschiedenis.

Door het overlijden van president Hinckley was het Eerste Presidium ontbonden. President Eyring en ik, de raadgevers van president Hinckley, namen onze plek in het Quorum der Twaalf Apostelen in, en dat quorum werd de presiderende autoriteit van de kerk.

Op zaterdag 2 februari 2008 werd de begrafenis van president Hinckley in dit prachtige Conferentiecentrum gehouden — een gebouw dat altijd een monument van zijn vooruitziendheid en visie zal zijn. Tijdens de begrafenis zijn er over deze man van God prachtige en liefdevolle blijken van waardering gesproken.

De volgende dag kwamen alle veertien apostelen bij elkaar in een bovenkamer in de Salt Laketempel. We kwamen in een geest van vasten en bidden samen. Tijdens die plechtige en heilige vergadering is het presidium van de kerk gereorganiseerd volgens een reeds lang gevestigd gebruik, volgens het model dat de Heer heeft geopenbaard.

Leden van de kerk over de hele wereld zijn gisteren voor een plechtige samenkomst bijeengekomen. U hebt uw hand opgestoken en uw steun verleend aan de beslissing die tijdens de zojuist genoemde vergadering in de tempel werd genomen. Toen u uw hand richting de hemel opstak, trof me dat ten zeerste. Ik voelde uw liefde en steun, en uw toewijding aan de Heer.

Broeders en zusters, ik weet zonder enige twijfel dat God leeft. Ik getuig tot u dat dit zijn werk is. Ik getuig ook dat onze Heiland, Jezus Christus, aan het hoofd van deze kerk staat, die zijn naam draagt. De heerlijkste ervaringen in het hele leven zijn de influisteringen van de Geest waarmee Hij ons leidt om zijn werk voort te stuwen. Ik heb die influisteringen als jonge bisschop gevoeld, toen ik geleid werd naar de huizen waar een geestelijke — of wellicht stoffelijke — behoefte was. Ik heb ze opnieuw als zendingspresident in Toronto (Canada) gevoeld, toen ik samenwerkte met fantastische zendelingen die een levend getuigenis tot de wereld waren dat dit het werk van God is en dat wij door een profeet geleid worden. Ik heb ze als lid van de Twaalf en als lid van het Eerste Presidium gevoeld, en nu als president van de kerk. Ik getuig dat een ieder van ons die inspiratie van de Heer kan voelen als we goed leven en ernaar streven om Hem te dienen.

Ik ben me heel goed bewust van de vijftien mannen die mij als president van de kerk zijn voorgegaan. Velen van hen heb ik persoonlijk gekend. Het is een zegen en een voorrecht geweest om van drie van hen raadgever te zijn. Ik ben dankbaar voor het duurzame erfgoed dat deze vijftien mannen hebben achtergelaten. Net als zij weet ik zeker dat God zijn profeet leidt. Het is mijn oprecht gebed dat ik een waardevol instrument in zijn handen kan blijven om met dit grote werk verder te gaan en de enorme taken te vervullen die bij het ambt van president horen.

Ik dank de Heer voor geweldige raadgevers. President Henry B. Eyring en president Dieter F. Uchtdorf zijn uiterst bekwame en zeer verstandige mannen. Ze zijn raadgevers in de ware zin van het woord. Ik stel hun mening zeer op prijs. Ik ben ervan overtuigd dat zij door de Heer voor deze positie zijn voorbereid. Ik heb de leden van het Quorum der Twaalf Apostelen lief en ik koester mijn vriendschap met hen. Ook zij zijn toegewijd aan het werk van de Heer en brengen hun leven in zijn dienst door. Ik kijk ernaar uit om met ouderling Christofferson samen te werken, die als lid van het quorum is geroepen en die u uw steun hebt verleend. Ook hij is voorbereid op de positie waartoe hij is geroepen. Het is fijn om samen te werken met de leden van de Quorums der Zeventig en met de Presiderende Bisschap. Er zijn gisteren nieuwe zeventigers voorgesteld en gesteund, en ik kijk ernaar uit om met hen samen te werken in het werk van de Meester.

Er heerst eenheid onder de algemene autoriteiten. De Heer heeft gezegd: ‘Indien gij niet één zijt, zijt gij de mijnen niet.’1 We zullen eensgezind aan één doel werken — het werk van de Heer voort te stuwen.

Ik wil mijn hemelse Vader danken voor de talrijke zegeningen die ik van Hem heb ontvangen. Net als Nephi kan ik zeggen dat ik uit goede ouders ben geboren. Hun ouders en grootouders waren in Zweden, Schotland en Engeland met de zendelingen in aanraking gekomen. Toen die zendelingen hun nederige getuigenis gaven, raakten zij het hart en de geest van mijn voorouders. Nadat zij lid van de kerk waren geworden, emigreerden deze nobele mannen, vrouwen en kinderen naar de vallei van het Grote Zoutmeer. Onderweg moesten ze veel beproevingen en hartzeer doorstaan.

In het voorjaar van 1848 verlieten mijn betovergrootouders, Charles Stewart Miller en Mary McGowan Miller, die in hun geboorteland Schotland lid van de kerk waren geworden, hun huis in Rutherglen (Schotland). Zij reisden met een groep heiligen naar St. Louis (Missouri), waar ze in 1849 aankwamen. Een van hun elf kinderen, Margaret, was mijn overgrootmoeder.

Terwijl het gezin in St. Louis werkzaam was om het geld te verdienen nodig voor hun reis naar de vallei van het Grote Zoutmeer, brak er in de streek cholera uit, wat veel dood en ellende veroorzaakte. De familie Miller werd hard getroffen. In twee weken tijd verloren vier familieleden het leven. De eerste, de achttienjarige William, overleed op 22 juni 1849. Vijf dagen later overleed mijn betovergrootmoeder, de moeder van het gezin, Mary McGowan Miller. Twee dagen later overleed de 15-jarige Archibald, en vijf dagen daarna mijn betovergrootvader, de vader van het gezin, Charles Stewart Miller. De overblijvende kinderen bleven als wezen achter. Onder hen mijn overgrootmoeder, Margaret, die toen dertien was.

Vanwege het hoge aantal doden in het gebied, waren er geen doodskisten verkrijgbaar om de overleden familieleden in te begraven. De oudste jongens sloopten hun runderhokken om doodskisten voor de overleden gezinsleden van te maken.

Er staat weinig opgetekend over het hartzeer en de beproevingen van de overgebleven negen kinderen. Ze bleven werken en sparen voor de reis die hun ouders en broers nooit zouden maken. We weten dat ze St. Louis in het voorjaar van 1850 met vier runderen en één huifkar verlieten en datzelfde jaar uiteindelijk in de vallei van het Grote Zoutmeer aankwamen.

Andere voorouders hebben soortgelijke beproevingen doorstaan. Maar ondanks alles is hun getuigenis standvastig en sterk gebleven. Van hen allen heb ik een erfgoed van volledige toewijding aan het evangelie van Jezus Christus gekregen. Dankzij die getrouwe zielen sta ik vandaag voor u.

Ik dank mijn Vader in de hemel voor mijn lieve vrouw, Frances. In oktober zullen we vieren dat we zestig jaar gelukkig getrouwd zijn. Hoewel mijn werk voor de kerk al op jonge leeftijd begon, heeft ze nooit geklaagd als ik het huis verliet om vergaderingen bij te wonen of opdrachten uit te voeren. Jarenlang moest ik als ik lid van de Twaalf vaak Salt Lake City verlaten — soms wel vijf weken lang — waardoor zij alleen achterbleef om voor onze kleine kinderen en ons huis te zorgen. Vanaf het moment dat ik op 22-jarige leeftijd als bisschop werd geroepen, hebben we bijna nooit bij elkaar in de kerk kunnen zitten. Ik had niet om een trouwere, lievere en begripvollere vrouw kunnen vragen.

Ik ben onze hemelse Vader dankbaar voor onze drie kinderen en hun partners, onze acht kleinkinderen en vier prachtige achterkleinkinderen.

Broeders en zusters, ik vind het moeilijk om mijn oprechte dankbaarheid voor u onder woorden te brengen, voor het leven dat u leidt, voor het goede werk dat u doet en voor uw getuigenis. U dient elkaar gewillig. U bent toegewijd aan het evangelie van Jezus Christus.

In mijn 44 jaar als algemeen autoriteit heb ik de hele wereld bereisd. Ik vind het altijd geweldig om u, de leden van de kerk, te ontmoeten, waar u zich ook bevindt — en uw geest en liefde te voelen. Ik kijk uit naar veel meer van die momenten.

Tijdens de reis over het levenspad, vallen er slachtoffers. Sommigen wijken af van de wegwijzers die naar het eeuwige leven wijzen, om daarna te ontdekken dat de gekozen omleiding uiteindelijk doodloopt. Onverschilligheid, zorgeloosheid, egoïsme en zonde eisen alle hun kostbare tol in het leven van de mens.

Iedereen kan veranderingen ten goede ervaren. In de loop der jaren hebben we de minderactieven, gekrenkten, criticasters en overtreders opgeroepen om terug te komen. ‘Kom terug en vergast u aan de tafel van de Heer. Proef opnieuw van de zoete en verzadigende vruchten van omgang met de heiligen.’2

In de heilige beslotenheid van ons eigen geweten vinden we die geest, die vastberadenheid om de oude mens af te leggen en ons ware potentieel te willen verwezenlijken. In die geest geven we opnieuw dezelfde uitnodiging: Kom terug. In de geest van de reine liefde van Christus reiken wij u de hand en spreken we ons verlangen uit om u te helpen en in ons midden te verwelkomen. Tegen hen die neerslachtig zijn, of die beproefd worden en bang zijn, zeggen we: laat ons u helpen en troosten en uw angsten wegnemen. U kunt de uitnodiging van de Heer letterlijk nemen: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’3

Er wordt van de Heiland gezegd dat ‘Hij is rondgegaan, weldoende (…) want God was met Hem.’4 Ik hoop dat wij dat volmaakte voorbeeld zullen volgen. Laat ons tijdens deze bijwijlen hachelijke levensreis het advies van de apostel Paulus opvolgen zodat wij veilig en op koers zullen blijven: ‘Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat.’5

Ik wil alle leden van de kerk op aarde aanmoedigen om alle mensen overal met liefde en respect te bejegenen. We leven in een wereld vol verscheidenheid. We kunnen en moeten respect tonen voor mensen met een andere geloofsovertuiging.

Ook binnen ons gezin moeten we aardig en lief voor elkaar zijn. Ons gezin moet meer zijn dan een toevluchtsoord. Het moet een plek zijn waar de Geest van God kan vertoeven, waar de storm niet verder dan de voordeur komt, waar liefde en rust heersen.

De wereld kan soms een beangstigende plek zijn. Het stelsel van normen en waarden in de samenleving brokkelt razendsnel af. Niemand — jong, oud, of daartussenin — is vrijgesteld van de invloeden die ons kunnen verzwakken en vernietigen. Vooral onze jongeren, onze dierbare jongeren, worden met verleidingen geconfronteerd die wij ons nauwelijks kunnen voorstellen. De tegenstander en zijn volgelingen werken zonder ophouden om onze ondergang te bewerkstelligen.

Wij voeren oorlog, broeders en zusters, tegen de zonde; maar we mogen niet wanhopen. Het is een oorlog die we kunnen en zullen winnen. Onze Vader in de hemel heeft ons daartoe de middelen in handen gegeven. Hij staat aan het roer. Wij hebben niets te vrezen. Hij is de God van het licht. Hij is de God van de hoop. Ik getuig dat Hij ons liefheeft — een ieder van ons.

Het sterfelijk leven is een proeftijd, een tijd om te bewijzen dat wij in aanmerking komen om in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader terug te keren. Om beproefd te worden moeten we soms problemen en moeilijkheden doorstaan. Soms lijkt het wel of er geen licht aan het eind van de tunnel is — geen ochtendgloren dat de duisternis van de nacht doorbreekt. Het is alsof de pijn van gebroken harten, de teleurstelling van stukgeslagen dromen en de vertwijfeling van verdwenen hoop ons omringen. Ook wij slaken de bijbelse kreet: ‘Is er geen balsem in Gilead?’6 We zijn geneigd om onze eigen tegenslagen in een al te pessimistisch daglicht te zien. We voelen ons verlaten, diepbedroefd en eenzaam. Als u zich in zo’n situatie bevindt, smeek ik u om u in geloof tot onze hemelse Vader te keren. Hij zal u opbouwen en leiden. Hij zal uw beproevingen niet altijd wegnemen, maar Hij zal u liefdevol troosten en leiden door alle stormen die op uw pad komen.

Met heel mijn hart en ziel verhef ik heden mijn stem als bijzondere getuige, en verklaar ik dat God leeft. Jezus is zijn Zoon, de Eniggeborene van de Vader in het vlees. Hij is onze Verlosser, onze Bemiddelaar bij de Vader. Hij heeft ons meer lief dan wij kunnen begrijpen, en omdat Hij van ons houdt heeft Hij zijn leven voor ons gegeven. Mijn dankbaarheid voor Hem kan ik niet onder woorden brengen.

Ik smeek zijn zegeningen over u af, geliefde broeders en zusters, bij u thuis, op uw werk, in uw werkzaamheden voor elkaar en voor de Heer. Samen zullen wij zijn werk doen.

Ik beloof plechtig dat ik mijn leven, mijn kracht — alles wat ik te bieden heb — zal toewijden om Hem te dienen en zijn kerk volgens zijn wil en inspiratie te leiden. In de heilige naam van de Heer Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. LV 38:27.

  2. Verklaring van het Eerste Presidium, Ensign, maart 1986, p. 88.

  3. Matteüs 11:28–30.

  4. Handelingen 10:38.

  5. Filippenzen 4:8.

  6. Jeremia 8:22.