“Hoofdstuk 34: God waarschuwt de mensen van Zion: juli–augustus 1833,” Verhalen uit de Leer en Verbonden (2002), 128–31 “Hoofdstuk 34,” Verhalen uit de Leer en Verbonden, 128–31 Hoofdstuk 34 God waarschuwt de mensen van Zion (juli–augustus 1833) God gebood meer heiligen naar Jackson County in Missouri te gaan. Veel mensen gingen daar wonen. Zij bouwden huizen, winkels en een drukkerij. Satan wilde niet dat de heiligen in Jackson County gingen wonen. Hij wilde niet dat zij de stad Zion bouwden. Hij wilde dat de andere mensen gemeen tegen hen zouden zijn. Satan wilde dat de slechte mensen de heiligen zouden dwingen Jackson County te verlaten. De slechte mensen deden wat satan wilde. Zij probeerden de heiligen weg te jagen. Een bende woedende mensen kwam samen. Die bende zond een paar mannen naar de leiders van de kerk. De mannen vertelden de heiligen dat zij Jackson County moesten verlaten. Maar de leiders van de kerk wisten dat God wilde dat zij de stad Zion daar zouden bouwen. Zij vertelden de mannen dat de heiligen niet weg konden gaan. De slechte mannen gingen terug naar de bende. De bende was erg kwaad. Zij drongen de drukkerij van de heiligen binnen. Zij vernielden alles. De heiligen konden geen boeken of kranten meer drukken. De bende greep bisschop Partridge en broeder Allen en trok hun kleren uit. Zij smeerden hete leer en veren op hun huid. De bende vond nog andere heiligen en sloeg deze. Drie dagen later reden de slechte mannen door de stad. Zij schoten hun geweren leeg op de gebouwen. Zij riepen scheldwoorden tegen de heiligen. Zij schreeuwden dat zij iedereen die zij konden vangen met de zweep zouden slaan. Zij probeerden de leiders van de kerk te vinden. De leiders van de kerk hadden zich echter verborgen. Een van de leiders was Oliver Cowdery. Hij verliet Jackson County. Hij ging naar Joseph Smith in Kirtland. Oliver vertelde Joseph wat de slechte mensen in Zion deden. De heiligen in Jackson County wilden weten wat zij moesten doen. Joseph vertelde Oliver over enkele openbaringen die Jezus hem gegeven had. De Heer zei dat de heiligen een tempel moesten bouwen in Zion. De heiligen behoorden hun tiende te betalen. Met het geld van de tiende zou de tempel betaald kunnen worden. Jezus vertelde Joseph dat Zion groot zou worden als de heiligen God gehoorzaamden. Als zij God niet gehoorzaamden zouden de heiligen worden gestraft. LV 97:10–12, 18, 22–26 Jezus zei dat de heiligen de wetten van het land moeten gehoorzamen. De heiligen behoren op rechtvaardige mensen te stemmen om de leiders van het land te worden. Soms worden slechte mensen de leiders van het land. Dan zijn de rechtvaardige mensen ongelukkig. LV 98:4–10 De Heer gebood de heiligen niet langer slechte dingen te doen. Jezus zei dat de heiligen zich geen zorgen over het gepeupel moesten maken. Zij mogen de slechte mensen niet haten. De heiligen behoren hun vijanden te vergeven. Zij behoren alleen te vechten als God ze gebiedt te vechten. God zal de slechte mensen straffen. LV 98:11, 14, 23–29, 33, 39–48 Later zei Jezus dat de heiligen in Zion nog wel enige tijd moeilijkheden zouden hebben. Zij hadden de geboden niet gehoorzaamd. Eenmaal zou Jezus de heiligen helpen Zion te bouwen. Dan zou Jezus hen zegenen. LV 100:13–17