“Hoofdstuk 61: Het mormoons bataljon: juni 1846–juli 1847,” Verhalen uit de Leer en Verbonden (2002), 218–22 “Hoofdstuk 61,” Verhalen uit de Leer en Verbonden, 218–22 Hoofdstuk 61 Het mormoons bataljon (juni 1846–juli 1847) De heiligen verbleven te Council Bluffs. Een kapitein van het Amerikaanse leger kwam met Brigham Young spreken. Zijn naam was kapitein Allen. Kapitein Allen zei dat de president van de Verenigde Staten 500 man nodig had om in dienst van het leger te treden. Brigham Young zei dat de heiligen zouden doen wat de president wilde. Kapitein Allen sprak de mannen toe en 500 van hen traden toe tot het leger. Zij werden het mormoons bataljon genoemd. Soms worden leden van de kerk mormonen genoemd omdat zij in het Boek van Mormon geloven. Brigham Young vertelde de mannen dat zij de beste soldaten van het leger moesten zijn. Zij moesten hun Bijbel en hun Boek van Mormon meenemen. Zij moesten netjes, schoon en beleefd zijn. Zij mochten niet vloeken of met kaarten spelen. Brigham Young vermaande de mannen Gods geboden te gehoorzamen. Dan zouden zij niemand hoeven doden. Het mormoons bataljon ging met kapitein Allen mee. De heiligen waren bedroefd toen ze vertrokken. De heiligen hadden eigenlijk alle mannen nodig om naar het westen te trekken. Zij wilden niet dat de mannen weggingen om te vechten. Maar zij wisten dat de soldaten betaald zouden worden. Het geld zou de heiligen helpen. Het mormoons bataljon trok zuidwaarts. Enkele gezinnen van de soldaten gingen met hen mee. Het werd een zeer moeilijke reis. Zij moesten de hele weg lopen. De wegen waren slecht. Soms zakten de wagens in het diepe zand weg. Er was geen water om te drinken. Er waren geen bomen om in de schaduw uit te rusten. Sommige mensen werden ziek. Alleen de zieke mensen mochten in de wagens meerijden. Kapitein Allen besloot dat de zieke soldaten, de vrouwen en de kinderen in Colorado moesten achterblijven. Zij bleven in een stad die Pueblo heette. De soldaten kregen geld omdat zij in het leger waren. Enkele zieke soldaten zonden geld naar hun gezin In Council Bluffs. Zij zonden geld voor de arme mensen in Nauvoo en voor de zendelingen. De soldaten van het bataljon trokken verder. Soms wisten zij niet eens waar zij naartoe gingen. Zij moesten in het zand graven om water te vinden. Dat water smaakte niet lekker. De soldaten hadden niet genoeg eten. Er was geen hout om vuur te maken. De mannen moesten vuur maken met het onkruid dat er groeide. De soldaten kwamen Indianen en andere mensen tegen die wel eten hadden. De soldaten hadden geen geld om voedsel te kopen. Zij gaven de Indianen een deel van hun kleren. Toen gaven de Indianen hun eten. Het mormoons bataljon reisde verder westwaarts. Zij kwamen bij hele steile bergen. De mannen moesten touwen aan de wagens binden en ze de bergen optrekken. Aan de andere kant lieten zij ze weer neer. Op een dag zagen de soldaten een troep wilde stieren. De stieren vielen hen aan. De soldaten schoten op de beesten en het lukte ze de stieren weg te jagen. Eén man raakte gewond. Hij kon lange tijd niet lopen. Uiteindelijk kwam het mormoons bataljon bij de Stille Oceaan aan. Het was 29 januari 1847, De mannen waren erg moe. Hun kleding was versleten. Zij waren blij dat hun lange mars teneinde was. De soldaten werden betaald omdat zij in het leger waren geweest. Zij hoefden niet langer in het leger te blijven. Zij konden naar hun gezin terugkeren. Enkele mannen bleven in Californië. De meesten gingen naar het Rotsgebergte om bij de andere heiligen te zijn die daar vanuit Council Bluffs heengetrokken waren.