Hoofdstuk 11 Enos Enos was de zoon van Jakob. Hij hield de platen bij en schreef erop na de dood van zijn vader. Jakob 7:27 Op een dag ging Enos jagen in het bos. Hij dacht na over wat zijn vader hem had geleerd. Hij wilde vergeving van zijn zonden krijgen. Enos 1:3–4 Enos knielde neer en bad tot God. Hij bad de hele dag, en toen het nacht werd, was hij nog steeds aan het bidden. Enos 1:4 God zei Enos dat zijn zonden vergeven waren omdat hij in Jezus Christus geloofde. Enos 1:5, 8 Enos wilde toen dat de Heer de Nephieten zou zegenen. Hij bad voor ze, en de Heer zei dat Hij ze zou zegenen als ze zijn geboden onderhielden. Enos 1:9–10 Enos wilde ook dat de Heer de Lamanieten zou zegenen. Hij bad met groot geloof en de Heer beloofde te doen wat Enos vroeg. Enos 1:11–12 De Lamanieten vochten met de Nephieten. Ze wilden hun kronieken vernietigen. Toch bad Enos dat ze een rechtschapen volk zouden worden. Enos 1:13–14 Enos bad voor de veiligheid van de platen die hij had bijgehouden. De Heer beloofde dat hij de Lamanieten op een dag zou vertellen wat er op de platen stond. Enos 1:16 Enos predikte tot de Nephieten. Hij wilde dat ze in God geloofden en de geboden onderhielden. Enos 1:10, 19 De Nephieten probeerden de Lamanieten over het evangelie te vertellen, maar ze wilden niet luisteren. De Lamanieten haatten de Nephieten. Enos 1:20 Enos vertelde de mensen zijn hele leven over Jezus en het evangelie. Hij diende God en bleef zijn hele leven van Hem houden. Enos 1:26–27