Hoofdstuk 31 Opperbevelhebber Moroni verslaat Zerahemnah Zerahemnah was de leider van de Lamanieten. Hij wilde dat zijn volk de Nephieten bleef haten. En hij wilde dat de Nephieten hun slaven werden. Alma 43:5, 8 De Nephieten wilden vrijheid voor hun land en hun gezinnen. Ze wilden God ook in vrijheid aanbidden. Alma 43:9 Opperbevelhebber Moroni was de leider van het Nephitische leger. Toen de Lamanieten aanvielen, ging Moroni hen met zijn leger tegemoet in het land Jershon. Alma 43:15–16 Opperbevelhebber Moroni had zijn leger uitgerust met wapens, schilden, harnassen en dikke kleren. Alma 43:18–19 Het leger van de Lamanieten was veel groter. Toch waren ze bang toen ze de uitrusting van de Nephieten zagen. De Lamanieten droegen niet veel kleren. Alma 43:20–21 Het leger van de Lamanieten durfde niet tegen het leger van opperbevelhebber Moroni te vechten. De Lamanieten vluchtten de wildernis in. Ze besloten een andere Nephitische stad aan te vallen. Alma 43:22 Moroni stuurde spionnen om de Lamanieten te bespieden. Hij vroeg ook aan Alma of hij de Heer om hulp wilde bidden. De Heer vertelde Alma waar de Lamanieten zouden aanvallen. Alma 43:23–24 Moroni kreeg de boodschap van Alma. Hij liet soldaten achter om Jershon te bewaken. Met de rest van de soldaten marcheerde hij de Lamanieten tegemoet. Alma 43:25 De soldaten van opperbevelhebber Moroni verborgen zich aan beide kanten van de Sidon. Ze wilden het leger van de Lamanieten in de val lokken. Alma 43:27, 31–35 Het gevecht begon en de Lamanieten wilden de rivier oversteken om te ontsnappen, maar aan de overkant stonden nog meer Nephieten. Alma 43:36, 39–41 Zerahemnah en zijn leger hadden nog nooit zo hard gevochten. Ze doodden veel Nephieten. Toen riepen de Nephieten de Heer aan om hen te helpen. Alma 43:43–44, 49 En de Heer maakte het leger van de Nephieten sterk. De Lamanieten werden omsingeld. Moroni riep dat ze moesten ophouden met vechten. Alma 43:50, 52–54 Moroni zei tegen Zerahemnah dat de Nephieten de Lamanieten niet wilden doden, maar ze wilden ook niet dat de Lamanieten hun slaven zouden worden. Alma 44:1–3 Moroni zei dat de Lamanieten het geloof van de Nephieten in Jezus Christus niet konden vernietigen. Hij zei dat God de Nephieten altijd zou helpen vechten zolang ze trouw waren. Alma 44:4 Moroni gaf Zerahemnah het bevel om zijn wapens over te geven. Als de Lamanieten beloofden dat ze nooit meer tegen de Nephieten zouden vechten, zouden ze niet worden gedood. Alma 44:5–6 Zerahemnah gaf zijn wapens aan Moroni, maar hij wilde niet beloven dat ze nooit meer zouden vechten. Daarom gaf Moroni de wapens terug aan de Lamanieten, zodat ze zich konden verdedigen. Alma 44:8, 10 Zerahemnah wilde Moroni doden. Hij liep op hem af, maar een Nephitische soldaat sloeg het zwaard van Zerahemnah in tweeën. Alma 44:12 De soldaat scalpeerde Zerahemnah, zette de scalp op de punt van zijn zwaard en stak die in de lucht. Alma 44:12–13 Hij zei dat als de Lamanieten hun wapens niet overleverden en beloofden nooit meer te vechten, ze op de grond zouden vallen zoals de scalp op de grond was gevallen. Alma 44:14 Veel Lamanieten legden hun wapens aan de voeten van Moroni en beloofden nooit meer te vechten. Ze waren vrij en mochten weggaan. Alma 44:15 Zerahemnah was woedend. Hij stookte de rest van zijn soldaten op om te vechten. Velen van hen werden door de soldaten van Moroni gedood. Alma 44:16–18 Toen Zerahemnah zag dat hij en al zijn mannen in levensgevaar waren, smeekte hij Moroni om hen te sparen. Hij beloofde dat hij nooit meer tegen de Nephieten zou vechten. Alma 44:19 Moroni liet het vechten ophouden en pakte de wapens van de Lamanieten af. Toen de Lamanieten beloofd hadden dat ze niet meer zouden vechten, gingen ze weg. Alma 44:20, 23