Hoofdstuk 7 De bouw van het schip Toen Lehi’s gezin heel lang in tenten bij de zee had gewoond, sprak de Heer tot Nephi. Hij zei dat Nephi een schip moest bouwen om zijn familie naar het beloofde land te brengen. 1 Nephi 17:7–8 Nephi wist niet hoe hij een schip moest bouwen, maar de Heer zei dat Hij hem zou helpen. Hij vertelde Nephi waar hij metaal kon vinden, zodat Nephi gereedschap kon maken. 1 Nephi 17:9–10 Laman en Lemuel lachten Nephi uit omdat hij een schip wilde bouwen. Ze geloofden niet dat de Heer had laten zien wat Nephi moest doen. Ze wilden hem niet helpen. 1 Nephi 17:17–18 Nephi zei dat Laman en Lemuel zich moesten bekeren, en dat ze niet opstandig mochten zijn. Hij herinnerde hen aan de engel die ze hadden gezien. Hij vertelde hun ook dat God de macht heeft om alle dingen te doen. 1 Nephi 17:45–46 Maar Laman en Lemuel waren kwaad op Nephi en ze wilden hem in de zee gooien. 1 Nephi 17:48 Ze kwamen op Nephi af. Maar hij verbood ze om hem aan te raken, omdat hij de macht van God had. Dagen later waren Laman en Lemuel nog steeds bang. 1 Nephi 17:48, 52 Toen zei de Heer tegen Nephi dat hij Laman en Lemuel moest aanraken. Op het moment dat Nephi dat deed, gaf de Heer ze een schok. Zo wisten Laman en Lemuel dat Nephi de macht van God had. 1 Nephi 17:53–55 Nephi zei dat Laman en Lemuel hun ouders en God moesten gehoorzamen. Hij zei dat ze zouden worden gezegend als ze dat deden. 1 Nephi 17:55 Laman en Lemuel bekeerden zich en hielpen Nephi met de bouw van het schip. 1 Nephi 18:1 Nephi ging vaak de berg op. Daar bad hij om hulp. De Heer liet hem zien hoe hij het schip moest bouwen. 1 Nephi 18:3 Toen het schip af was, wisten Nephi en zijn broers dat het een goed schip was. Ze dankten God omdat Hij hen had geholpen. 1 Nephi 18:4