Hoofdstuk 19 De zonen van Mosiah gaan op zending Mosiah had vier zonen: Ammon, Aäron, Omner en Himni. Ze waren bij Alma de jonge toen een engel aan hem verscheen. Mosiah 27:11, 34 De zonen van Mosiah hadden zich van hun zonden bekeerd. Ze hadden spijt van de problemen die ze hadden veroorzaakt. Ze wisten dat het evangelie waar was en wilden anderen erover vertellen. Mosiah 27:35–36 De zonen van Mosiah weigerden om koning te worden. Ze gingen liever op zending naar de Lamanieten zodat ze de zegeningen van het evangelie met hen konden delen. Mosiah 28:1, 10; 29:3 Koning Mosiah bad om te weten of hij zijn zonen mocht laten gaan. God zei dat hij ze moest laten gaan, want Hij zou ze beschermen. En veel Lamanieten zouden hun boodschap geloven. Mosiah 28:6–7 De zonen van Mosiah gingen de Lamanieten onderwijzen. Zij vastten en baden dat ze goede zendelingen zouden zijn. Mosiah 28:9; Alma 17:9