Hoofdstuk 25 Ammon onderwijst de vader van koning Lamoni De Geest leidde Aäron en zijn vrienden naar het land Nephi om de vader van Lamoni te onderwijzen. Hij was koning over alle Lamanieten. Alma 22:1 Aäron vertelde de koning dat hij de broer van Ammon was. De koning had nagedacht over de goedheid van Ammon, en over de dingen die Ammon had gezegd. Alma 22:2–3 Aäron vroeg de koning of hij in God geloofde. De koning zei dat hij het niet wist, maar hij zou Aäron geloven als die zei dat God bestond. Aäron verzekerde de koning dat God leeft. Alma 22:7–8 Aäron las de koning voor uit de Schriften. Hij vertelde over de schepping van de aarde, de val van Adam en de zending van Jezus Christus. Alma 22:12–14 De koning wilde weten wat hij moest doen om de Heilige Geest te hebben, en om bij God te kunnen wonen. De koning wilde daar alles voor doen. Hij wilde zelfs zijn koninkrijk wel opgeven. Alma 22:15 Aäron zei dat de koning zich oprecht van zijn zonden moest bekeren. Hij moest bidden en geloof in God hebben. Alma 22:16 De koning bad om te weten of God echt bestaat. Hij zei dat hij al zijn zonden wilde opgeven. Alma 22:17–18 De koning viel op de grond. Het leek alsof hij dood was. Toen de koningin dat zag, dacht ze dat Aäron en zijn vrienden hem hadden gedood. Alma 22:19 De koningin beval haar dienstknechten om Aäron en zijn vrienden te doden. Maar de dienstknechten waren te bang. Ze stuurde hen weg. Ze moesten iemand vinden die het wel wilde doen. Alma 22:20–21 Aäron was bang dat er veel mensen zouden komen die problemen zouden veroorzaken. Hij pakte de hand van de koning en zei dat hij moest opstaan. De koning stond op. Alma 22:22 Ook de vrouw van de koning was bang, maar de koning stelde haar en de dienstknechten gerust. Daarna onderwees hij hen in het evangelie. Ze geloofden allemaal in Jezus Christus. Alma 22:23