Hoofdstuk 2 Lehi waarschuwt het volk Zeshonderd jaar vóór de geboorte van Christus waren de meeste mensen in Jeruzalem slecht. Daarom stuurde God profeten om te zeggen dat ze zich moesten bekeren, maar ze wilden niet luisteren. 1 Nephi 1:4 Lehi was een profeet. Hij bad dat de mensen zich zouden bekeren. Toen hij aan het bidden was, verscheen er een vuurkolom. God sprak tot Lehi en liet hem van alles zien. 1 Nephi 1:5–6 Daarna ging Lehi weer naar huis en kreeg daar een visioen. Hij zag God, met veel engelen om Hem heen. Die engelen zongen en loofden God. 1 Nephi 1:7–8 In het visioen kreeg Lehi ook een boek. In het boek stonden dingen die in de toekomst zouden gebeuren. Hij kon lezen dat Jeruzalem zou worden verwoest, omdat de mensen slecht waren. 1 Nephi 1:11–13 Lehi zei tegen de mensen dat Jeruzalem zou worden verwoest. Hij vertelde ook dat Jezus zou komen. De mensen waren toen kwaad en probeerden Lehi te doden, maar de Heer beschermde hem. 1 Nephi 1:18–20