Hoofdstuk 34 Helaman en de tweeduizend jonge strijders Het volk van Ammon had God beloofd dat ze nooit meer zouden vechten. Ze woonden bij de Nephieten en die beschermden hen. Alma 53:10–12 Toen de vijanden van het volk van Ammon de Nephieten aanvielen, wilde het volk van Ammon zijn belofte verbreken en met de Nephieten meevechten. Alma 53:13 Helaman en de andere Nephitische leiders wilden niet dat het volk van Ammon zijn belofte aan God zou verbreken. Alma 53:14–15 De jonge zonen van het volk van Ammon hadden niets beloofd. Ze wilden met het Nephitische leger voor hun vrijheid vechten. Alma 53:16–17 Tweeduizend jongemannen besloten hun land te verdedigen. Ze vroegen of Helaman hun leider wilde zijn. Alma 53:18–19 Die jongemannen waren dapper, moedig en sterk. Ze waren ook eerlijk en betrouwbaar, en ze onderhielden Gods geboden. Alma 53:20–21 Helaman trok met zijn tweeduizend jonge strijders ten oorlog. Hij noemde hen zijn zonen, en zij noemden hem hun vader. Alma 53:22; 56:46 Hoewel de zonen van Helaman nog nooit hadden gevochten, waren ze niet bang. Hun moeders hadden hun geleerd geloof in God te hebben. Ze wisten dat Hij hen zou helpen. Alma 56:47 Helaman en zijn leger vochten in verschillende veldslagen tegen de Lamanieten. Deze jongemannen gehoorzaamden alle bevelen van Helaman. Alma 57:19–21 Ze vochten dapper en hielpen om de vijand te verjagen. Na de strijd zag Helaman dat al zijn zonen gewond waren, maar dat geen van hen was gedood. Alma 57:22, 25 Het was een wonder. Helaman was erg blij. Hij wist dat deze jongemannen waren beschermd vanwege hun grote geloof in God. Alma 57:26–27