Hoofdstuk 33 Koningsgezinden tegen vrijen Sommige Nephieten wilden dat de opperrechter, Pahoran, wetten veranderde. Alma 51:2–3 Toen Pahoran dat niet wilde doen, werden de mensen kwaad en wilden ze Pahoran weg hebben. Ze wilden een koning. Ze wilden geen rechters meer. Alma 51:3–5 Zij werden koningsgezinden genoemd. Ze hoopten dat een van hen koning zou worden en macht over het volk zou krijgen. Alma 51:5, 8 De Nephieten die wilden dat Pahoran de opperrechter bleef, werden vrijen genoemd. Ze wilden vrij zijn om te leven en geloven wat ze wilden. Alma 51:6 De mensen moesten kiezen tussen de vrijen en de koningsgezinden. De meesten kozen voor de vrijen. Alma 51:7 Tegelijkertijd verzamelde Amalickiah een groot leger Lamanieten om de Nephieten aan te vallen. Alma 51:9 Toen de koningsgezinden hoorden dat de Lamanieten kwamen, waren ze blij, en ze wilden hun land niet verdedigen. Alma 51:13 Opperbevelhebber Moroni was kwaad omdat de koningsgezinden niet wilden vechten. Hij had hard gewerkt voor de vrijheid van de Nephieten. Alma 51:14 Hij vroeg of de regeerder van het land hem meer gezag wilde geven, zodat hij de koningsgezinden kon dwingen om tegen de Lamanieten te vechten, of hen kon doden. Alma 51:15 Toen de regeerder, Pahoran, Moroni meer gezag gaf, trok Moroni aan het hoofd van zijn leger ten strijde tegen de koningsgezinden. Alma 51:16–18 Veel koningsgezinden werden gedood. Sommigen werden gevangengezet. De anderen hielpen om hun land tegen de Lamanieten te verdedigen. Alma 51:19–20