Hoofdstuk 32 Opperbevelhebber Moroni en het vrijheidsvaandel Amalickiah was een slecht mens. Hij wilde koning van de Nephieten worden. Veel Nephieten verlieten de kerk en volgden hem. Alma 46:1, 4–5, 7 Als Amalickiah koning werd, zou hij de kerk van God vernietigen en het volk zijn vrijheid afnemen. Alma 46:9–10 Toen opperbevelhebber Moroni, de leider van het leger van de Nephieten, hoorde dat Amalickiah koning wilde worden, werd hij kwaad. Alma 46:11 Moroni scheurde zijn mantel en maakte er een vlag van. Op de vlag schreef hij dat de mensen aan hun godsdienst, vrijheid en vrede moesten denken. Alma 46:12 Moroni maakte de vlag aan een stok vast, en noemde de vlag het vrijheidsvaandel. Hij trok zijn wapenrusting aan en knielde neer om te bidden. Alma 46:13 Hij vroeg God om iedereen die in Jezus Christus geloofde te beschermen. Hij bad voor vrijheid in zijn land, en noemde het een land van vrijheid. Alma 46:16–18 Moroni liet het vaandel aan het volk zien. Hij zwaaide met het vrijheidsvaandel en vroeg het volk om voor hun vrijheid te vechten. Alma 46:19–20 De mensen kwamen uit het hele land. Ze beloofden Gods geboden te gehoorzamen en voor vrijheid te vechten. Alma 46:21–22, 28 Toen Amalickiah zag hoeveel Nephieten zich bij Moroni hadden aangesloten, was hij bang. Hij en zijn volgelingen gingen weg. Ze sloten zich bij de Lamanieten aan. Alma 46:29–30 Moroni en zijn leger wilden hen tegenhouden, maar Amalickiah en een paar van zijn mannen konden ontsnappen. Alma 46:31–33 Op elke toren in het land van de Nephieten liet Moroni een vrijheidsvaandel hijsen. De Nephieten hadden hun vrijheid verdedigd. Er heerste weer vrede. Alma 46:36–37