Hoofdstuk 44 Jezus Christus zegent de kinderen Jezus Christus zei dat de Nephieten hun kinderen bij Hem moesten brengen. De kinderen zaten vlakbij Jezus op de grond. 3 Nephi 17:11–12 De Heiland zei dat de mensen moesten knielen. Hij knielde ook en bad tot zijn hemelse Vader. 3 Nephi 17:13, 15 Het gebed van de Heiland was zo wonderbaarlijk dat niemand het kon opschrijven. Het vervulde de Nephieten met vreugde. 3 Nephi 17:15–17 Na zijn gebed zei Jezus dat de Nephieten om hun geloof zouden worden gezegend. 3 Nephi 17:20 Hij voelde zoveel liefde en blijheid dat hij ervan huilde. 3 Nephi 17:21 Toen zegende Hij de kinderen, één voor één. Hij bad voor hen tot zijn hemelse Vader, en huilde opnieuw. 3 Nephi 17:21–22 Jezus zei dat de Nephieten naar hun kinderen moesten kijken. 3 Nephi 17:23 De mensen keken toe terwijl engelen uit de hemel neerdaalden en de kinderen omringden. De kinderen en de engelen waren door vuur omgeven. 3 Nephi 17:24