Hoofdstuk 3 Lehi vertrekt uit Jeruzalem De Heer was tevreden over Lehi en op een nacht sprak Hij tot Lehi in een droom. Hij zei dat Lehi en zijn gezin uit Jeruzalem moesten weggaan. Lehi gehoorzaamde de Heer. 1 Nephi 2:1–3 Het gezin van Lehi pakte voedsel en tenten in. Ze lieten hun huis en hun goud en zilver achter, en trokken de wildernis in. 1 Nephi 2:4 Lehi en zijn vrouw, Sariah, hadden vier zonen. Ze heetten Laman, Lemuel, Sam en Nephi. 1 Nephi 2:5 Na drie dagen zette het gezin van Lehi in een dal bij een rivier hun tenten op. 1 Nephi 2:6 Lehi bouwde daar een stenen altaar en bracht God een offer. Hij dankte God omdat Hij zijn gezin had beschermd. 1 Nephi 2:7 Lehi noemde de rivier Laman, en het dal Lemuel. Lehi wilde dat zijn zonen zoals de rivier en het dal waren, dat ze naar God toevloeiden en trouw de geboden onderhielden. 1 Nephi 2:8–10, 14 Laman en Lemuel vonden hun vader dwaas, omdat hij uit Jeruzalem was vertrokken en hun rijkdommen had achtergelaten. Ze geloofden niet dat Jeruzalem zou worden verwoest. 1 Nephi 2:11, 13 Maar Nephi wilde begrijpen wat Lehi had gezien. Hij bad om te weten of het goed was dat hun vader met hen uit Jeruzalem was weggegaan. 1 Nephi 2:16 Toen bezocht Jezus Christus Nephi. Hij zei dat Lehi de waarheid had gezegd. Nephi geloofde dat, en hij kwam niet in opstand zoals Laman en Lemuel. 1 Nephi 2:16 Nephi vertelde zijn broers ook wat Jezus had gezegd. Sam geloofde hem, maar Laman en Lemuel niet. 1 Nephi 2:17–18 De Heer beloofde Nephi dat hij voor zijn geloof zou worden gezegend. Hij zou over zijn broers heersen. 1 Nephi 2:19–22