Hoofdstuk 38 De moord op de opperrechter Slechte mannen waren rechters over de Nephieten geworden. Ze straften de goede mensen en lieten de slechte mensen met rust. Helaman 7:4–5 Nephi was verdrietig toen hij zag hoe slecht de mensen waren. Helaman 7:6–7 Op een dag was hij op een toren in zijn tuin aan het bidden. Zijn tuin lag naast de hoofdweg naar het marktplein van Zarahemla. Helaman 7:10 De mensen die langsliepen hoorden Nephi bidden. Een grote groep mensen bleef staan. Ze vroegen zich af waarom hij zo verdrietig was. Helaman 7:11 Toen Nephi de mensen zag, zei hij dat hij zo verdrietig was omdat ze zo slecht waren. Hij zei dat ze zich moesten bekeren. Helaman 7:12–14, 17 Als ze zich niet bekeerden, zouden hun vijanden hun huizen en steden veroveren, en zou de Heer hen niet helpen bij hun strijd tegen hun vijanden. Helaman 7:22 Nephi zei dat de Nephieten slechter waren dan de Lamanieten, omdat de Nephieten de geboden kenden maar ze niet gehoorzaamden. Helaman 7:24 Hij zei dat de Nephieten zouden worden vernietigd als ze zich niet bekeerden. Helaman 7:28 Een paar slechte rechters hoorden wat Nephi zei. Ze wilden dat het volk Nephi zou straffen voor wat hij over hen en hun wet had gezegd. Helaman 8:1–4 Sommige mensen waren het met de slechte rechters eens. Anderen geloofden Nephi. Ze wisten dat hij een profeet was en dat hij de waarheid sprak. Helaman 8:7–9 Nephi zei dat de mensen tegen God in opstand waren gekomen, en dat ze binnen korte tijd zouden worden gestraft als ze zich niet bekeerden. Helaman 8:25–26 Nephi zei dat het volk naar de opperrechter moest gaan. Ze zouden dan zien dat hij in een plas bloed lag. Hij zei ook dat diens broer hem had gedood omdat hij in zijn plaats rechter wilde zijn. Helaman 8:27 Vijf mannen liepen van de menigte weg en renden naar de opperrechter. Ze geloofden niet dat Nephi een profeet van God was. Helaman 9:1–2 Maar toen ze zagen dat Seëzoram, de opperrechter, in een plas bloed lag, waren ze zo bang dat ze op de grond vielen. Nu wisten ze dat Nephi een profeet was. Helaman 9:3–5 De dienstknechten hadden de opperrechter gevonden en waren schreeuwend weggelopen. Toen ze met een menigte terugkwamen, zagen ze de vijf mannen op de grond liggen. Helaman 9:6–7 De mensen dachten dat de vijf mannen Seëzoram hadden gedood. Helaman 9:8 Ze gooiden de vijf mannen in de gevangenis. Daarna maakten ze in de hele stad bekend dat de opperrechter was gedood en dat de moordenaars in de gevangenis zaten. Helaman 9:9 De volgende dag ging het volk naar de begrafenis van de opperrechter. De rechters die bij Nephi’s tuin hadden gestaan, vroegen waar de vijf mannen waren gebleven. Helaman 9:10–12 De rechters vroegen of ze de beschuldigden mochten zien. Helaman 9:13 De beschuldigden waren de vijf mannen die bij Nephi’s tuin hadden gestaan en naar de opperrechter waren gerend. Helaman 9:13 De mannen zeiden dat de opperrechter in een plas bloed had gelegen, net zoals Nephi had gezegd. Toen beschuldigden de rechters Nephi ervan dat hij iemand had gestuurd om Seëzoram te doden. Helaman 9:15–16 De vijf mannen wisten dat Nephi een profeet was en probeerden de rechters te overtuigen, maar die wilden niet luisteren. Ze lieten Nephi vastbinden. Helaman 9:18–19 De rechters zeiden dat Nephi geld zou krijgen en dat hij niet zou worden gedood als hij toegaf dat hij achter de moord op de opperrechter zat. Helaman 9:20–21 Nephi zei dat de rechters slecht waren en dat ze zich moesten bekeren. Toen zei hij dat ze naar Seantum, de broer van Seëzoram, moesten gaan. Helaman 9:22, 26 Nephi zei dat ze aan Seantum moesten vragen of hij met Nephi achter de moord op Seëzoram zat. Nephi zei dat Seantum nee zou zeggen. Helaman 9:27–28 Daarna moesten de rechters vragen of Seantum zijn broer had gedood. Opnieuw zou Seantum nee zeggen, maar de rechters zouden zien dat er bloed op zijn mantel zat. Helaman 9:29–31 Nephi zei dat Seantum zou beven en bleek worden, en uiteindelijk zou toegeven dat hij zijn broer had gedood. Helaman 9:33–35 De rechters gingen naar het huis van Seantum. Alles gebeurde precies zoals Nephi had gezegd. Nephi en de vijf mannen werden vrijgelaten. Helaman 9:37–38 Toen de mensen weer naar huis gingen, zeiden sommigen dat Nephi een profeet was. Anderen zeiden dat hij een god was. Nephi ging naar huis. Hij was nog steeds verdrietig omdat het volk zo slecht was. Helaman 9:40–41; 10:2–3