Hoofdstuk 9 Een nieuw thuis in het beloofde land Lehi’s familie stak met het schip de oceaan over. Ze kwamen aan in het beloofde land. Daar zetten ze hun tenten op. 1 Nephi 18:23 Ze bewerkten de grond en plantten de zaadjes die ze hadden meegebracht. 1 Nephi 18:24 Ze bekeken hun nieuwe land. Er waren veel dieren. Ze vonden ook goud, zilver en koper. 1 Nephi 18:25 God zei dat Nephi metalen platen moest maken om op te schrijven. Daarop schreef Nephi over zijn gezin en over hun tocht. Hij schreef ook de woorden van God op. 1 Nephi 19:1, 3 Lehi werd oud. Voordat hij stierf, praatte hij met zijn zonen. Hij zei dat ze Gods geboden moesten gehoorzamen. Hij zegende ook zijn kleinkinderen. 2 Nephi 1:14, 16; 4:3–11 Toen Lehi gestorven was, werden Laman en Lemuel kwaad op Nephi. Ze wilden hem doden. Nephi was hun jongere broer en ze wilden niet dat hij hun leider werd. 2 Nephi 4:13; 5:2–3 De Heer zei tegen Nephi dat hij met de goede mensen de wildernis in moest gaan. Ze reisden dagenlang en stopten uiteindelijk op een plek die ze Nephi noemden. 2 Nephi 5:5–8 De mensen die Nephi hadden gevolgd, gehoorzaamden God. Ze werkten hard en werden gezegend. Nephi leerde zijn volk hoe ze hout en metaal moesten bewerken. Ze bouwden een prachtige tempel. 2 Nephi 5:10–11, 15–16 De mensen die Laman en Lemuel volgden, werden Lamanieten genoemd. 2 Nephi 5:14 De Lamanieten gehoorzaamden God niet en werden van zijn tegenwoordigheid afgesneden. De Geest van de Heer kon niet bij ze zijn tot ze zich bekeerden. 2 Nephi 5:20; Ether 2:15 De Lamanieten wilden de Nephieten kwaad doen en voerden vaak oorlog tegen hen. 2 Nephi 5:24, 34