Hoofdstuk 37 Nephi en Lehi in de gevangenis Nephi en Lehi waren de zonen van Helaman. Helaman wilde dat ze net zo rechtschapen waren als de Lehi en Nephi die uit Jeruzalem waren gekomen. Helaman 5:4–7 Helaman leerde zijn zonen dat ze in Jezus Christus moesten geloven. Ze leerden dat vergeving door geloof en bekering komt. Helaman 5:9–12 Nephi en Lehi gingen het woord van God onder de Nephieten en Lamanieten onderwijzen. Duizenden mensen lieten zich dopen. Helaman 5:14–19 Toen Nephi en Lehi naar het land Nephi gingen, werden ze door een leger Lamanieten in de gevangenis gegooid. Ze kregen dagenlang niets te eten. Helaman 5:20–22 De Lamanieten gingen naar de gevangenis om Nephi en Lehi te doden. Maar die werden door een ring van vuur beschermd. Wie hen wilde aanraken, zou zich branden. Helaman 5:22–23 Nephi en Lehi verbrandden niet. Ze vertelden de Lamanieten dat de macht van God hen beschermde. Helaman 5:24–26 De aarde beefde en de muren van de gevangenis wankelden. Er hing een donkere wolk over de mensen in de gevangenis en ze waren bang. Helaman 5:27–28 Er sprak een stem van boven de duisternis. Ze was zo zacht als een fluistering, maar iedereen kon haar horen. Helaman 5:29–30 De stem zei dat de mensen zich moesten bekeren, en dat ze Nephi en Lehi niet meer mochten proberen te doden. Helaman 5:29–30 De stem sprak drie keer. De grond beefde nog steeds en de muren van de gevangenis wankelden. De Lamanieten konden niet vluchten, want het was te donker en ze waren te bang. Helaman 5:33–34 Een Nephiet die lid van de kerk was geweest, zag dat het gezicht van Nephi en Lehi door de duisternis heen straalde. Helaman 5:35–36 Nephi en Lehi keken naar boven. Ze zagen eruit alsof ze met iemand praatten. De man zei dat de Lamanieten moesten kijken. Ze vroegen zich af met wie Nephi en Lehi praatten. Helaman 5:36–38 De man heette Aminadab. Hij vertelde de Lamanieten dat Nephi en Lehi met engelen praatten. Helaman 5:39 De Lamanieten vroegen Aminadab hoe ze de donkere wolk konden laten verdwijnen. Hij zei dat ze zich moesten bekeren en bidden totdat ze geloof in Jezus Christus hadden. Helaman 5:40–41 De Lamanieten baden tot de donkere wolk verdwenen was. Helaman 5:42 Toen de duisternis verdween, zagen de mensen dat ze door een vuurkolom waren omringd. Het vuur verbrandde hen niet, en ook de muren van de gevangenis niet. Helaman 5:43–44 De Lamanieten waren erg blij en Gods Geest vervulde hun hart. Helaman 5:44–45 Ze hoorden een stem fluisteren dat ze zouden worden getroost vanwege hun geloof in Jezus Christus. Helaman 5:46–47 De Lamanieten keken omhoog. Ze vroegen zich af waar de stem vandaan kwam. Ze zagen engelen uit de hemel neerdalen. Helaman 5:48 Ongeveer driehonderd mensen zagen en hoorden wat er in de gevangenis gebeurde. Ze gingen het aan andere mensen vertellen. Helaman 5:49–50 De meeste Lamanieten geloofden wat ze zeiden, en legden hun wapens neer. Helaman 5:50–51 De Lamanieten haatten de Nephieten niet meer en ze gaven al het land dat ze hadden veroverd terug. De Lamanieten werden rechtschapener dan de Nephieten. Helaman 5:50, 52 Veel Lamanieten gingen met Nephi en Lehi mee. Ze onderwezen Nephieten en Lamanieten. Helaman 6:1, 6–7