Hoofdstuk 23
Ammon, een goede dienstknecht
De vier zonen van Mosiah vertrokken uit Zarahemla om de Lamanieten het evangelie te prediken. Ze gingen elk naar een andere stad.
Ammon ging naar het land Ismaël. Toen hij de stad binnenging, bonden de Lamanieten hem vast. Ze brachten hem naar hun koning, Lamoni.
Ammon zei tegen koning Lamoni dat hij bij de Lamanieten wilde wonen. Lamoni was blij en zei dat zijn mannen Ammon moesten losmaken.
Ammon zei dat hij dienstknecht van de koning wilde zijn. Hij moest de schapen van de koning hoeden.
Op een dag waren de schapen aan het drinken. Lamanitische dieven joegen de schapen weg, omdat ze de schapen wilden stelen.
De dienstknechten waren bang. De dieven hadden al eerder dieren gestolen. De koning had die dienstknechten toen laten doden.
Ammon wist dat hij de macht van de Heer nu kon gebruiken om het hart van de Lamanieten voor zich te winnen. Dan zouden ze naar zijn woorden luisteren.
Ammon zei dat de dienstknechten de weggelopen dieren terug moesten halen. Dan zou de koning hen niet doden.
Ammon en de andere dienstknechten vonden de dieren al gauw terug. Ze brachten ze terug naar het water.
De Lamanitische dieven kwamen de schapen weer stelen. Ammon zei tegen de dienstknechten dat ze de kudde moesten bewaken, dan zou hij met de dieven vechten.
De Lamanitische dieven waren niet bang voor Ammon. Ze dachten dat ze hem gemakkelijk konden doden.
Maar Ammon had de macht van God bij zich. Hij gooide met stenen en doodde een paar dieven. De andere dieven waren woedend.
Ze wilden Ammon doden met hun knuppels. Maar telkens als een dief met zijn knuppel zwaaide, hakte Ammon zijn arm af. De dieven vluchtten bang weg.
De dienstknechten brachten de afgehakte armen naar koning Lamoni en vertelden wat Ammon had gedaan.
De koning was verbaasd. Hij wist niet dat iemand zo sterk als Ammon kon zijn. Hij wilde met Ammon praten, maar hij was bang, want hij dacht dat Ammon de Grote Geest was.
Ammon ging naar de koning, maar koning Lamoni wist niet wat hij moest zeggen. Hij zei een uur lang niets.
De Heilige Geest liet Ammon toen weten wat de koning dacht. Ammon legde uit dat hij niet de Grote Geest was. Hij was een mens.
De koning wilde weten met welke kracht Ammon de rovers had verslagen. Hij wilde ook weten hoe het kwam dat Ammon zijn gedachten kende. Daarvoor wilde hij Ammon alles geven wat hij maar vroeg.
Ammon zei dat hij alleen maar wilde dat koning Lamoni zijn woorden zou geloven. De koning zei dat hij alles zou geloven wat Ammon hem vertelde.
Ammon vroeg koning Lamoni of hij in God geloofde. De koning zei dat hij in een Grote Geest geloofde.
Ammon zei dat de Grote Geest God was, dat God alles in de hemel en op aarde heeft geschapen en dat Hij weet wat mensen denken.
Ammon zei dat mensen naar Gods beeld zijn geschapen. Hij zei ook dat God hem had geroepen om Lamoni en zijn volk het evangelie te leren.
Ammon leerde koning Lamoni uit de Schriften over de schepping, Adam en Jezus Christus.
Koning Lamoni geloofde Ammon en bad om vergeving voor zijn zonden. Toen viel hij op de grond. Het leek wel alsof hij dood was.
Dienstknechten brachten hem naar zijn vrouw. Ze legden hem op een bed. Na twee dagen dachten de dienstknechten dat hij echt dood was en wilden ze hem begraven.
Maar de koningin geloofde niet dat haar man dood was. Ze had gehoord dat Ammon veel macht had. Daarom vroeg ze of hij de koning wilde helpen.
Ammon wist dat Lamoni onder de invloed van de macht van God was. Hij zei tegen de koningin dat Lamoni de volgende dag zou opstaan.
De koningin bleef de hele nacht bij Lamoni. De volgende dag stond Lamoni op. Hij zei dat hij Jezus Christus had gezien. De koning en koningin waren vervuld met de Heilige Geest.
Lamoni vertelde zijn volk over God en Jezus Christus. De mensen die hem geloofden, bekeerden zich van hun zonden en lieten zich dopen.