Hoofdstuk 18 De bekering van Alma de jonge Koning Mosiah stelde Alma aan als leider van de kerk in Zarahemla. Alma koos toen nog andere mannen uit die hem konden helpen om de Nephieten te onderwijzen. Mosiah 25:19; 26:8 Alma en koning Mosiah maakten zich zorgen, omdat ongelovigen de leden van de kerk vanwege hun geloof pestten. Mosiah 27:1 Alma had een zoon die Alma heette. Alma de jonge geloofde niet wat zijn vader onderwees en werd een slecht mens. Mosiah 27:8 Alma de jonge en de vier zonen van koning Mosiah maakten het de kerk heel moeilijk. Ze haalden veel mensen over om de kerk te verlaten en slechte dingen te doen. Mosiah 27:8 Alma bad dat zijn zoon de waarheid zou ontdekken, en dat hij zich zou bekeren. Mosiah 27:14 Alma de jonge en de zonen van koning Mosiah bleven maar proberen om de kerk te vernietigen. Mosiah 27:10 Op een dag verscheen er een engel aan hen. De engel sprak met luide stem, zodat de grond beefde. Mosiah 27:11 De vijf jongemannen waren zo bang dat ze op de grond vielen. Eerst konden ze niet verstaan wat de engel zei. Mosiah 27:12 De engel was het antwoord op de gebeden van kerkleden. De engel vroeg waarom Alma de jonge moeilijkheden voor de kerk maakte. Mosiah 27:13–14 Toen hij zei dat Alma de jonge moest ophouden de kerk te vernietigen, beefde de grond. Mosiah 27:15–16 Alma de jonge en de zonen van Mosiah vielen weer op de grond. Ze hadden een engel gezien en wisten dat de macht van God de grond had laten beven. Mosiah 27:18 Alma de jonge was zo verbaasd dat hij niet kon spreken. Hij werd zo zwak dat hij zijn handen niet kon bewegen. Mosiah 27:19 De zonen van Mosiah droegen Alma de jonge naar zijn vader en vertelden wat er was gebeurd. Mosiah 27:19–20 Alma was blij, want hij wist dat God zijn gebeden had verhoord. Mosiah 27:20 Alma riep het volk bijeen. Zo konden ze zien wat de Heer voor zijn zoon en voor de zonen van Mosiah had gedaan. Mosiah 27:21 Alma en andere leiders van de kerk vastten en baden. Ze vroegen God om Alma de jonge weer sterk te maken. Mosiah 27:22 Na twee dagen en nachten kon Alma de jonge weer praten en zich bewegen. Mosiah 27:23 Hij vertelde de mensen dat hij zich van zijn zonden had bekeerd, en dat God hem had vergeven. Mosiah 27:24 Hij zei dat iedereen rechtschapen moet worden. Anders kunnen ze Gods koninkrijk niet binnengaan. Hij vertelde ook dat hij wegens zijn zonden veel had geleden. Mosiah 27:25–26, 29 Alma de jonge was blij dat hij zich had bekeerd en dat God hem had vergeven. Hij wist dat God van hem hield. Mosiah 27:28 Alma de jonge en de zonen van koning Mosiah gingen in het hele land de waarheid onderwijzen. Ze vertelden iedereen wat ze hadden gezien en gehoord. Mosiah 27:32 Zo probeerden ze goed te maken wat ze verkeerd hadden gedaan. Ze legden de Schriften uit aan de mensen en vertelden over Jezus Christus. Mosiah 27:35 Alma de jonge en de zonen van Mosiah predikten het evangelie en God zegende hen. Veel mensen luisterden naar hen en geloofden hen. Mosiah 27:36