Hoofdstuk 15 Alma onderricht en doopt Alma ontsnapte aan de dienstknechten van koning Noach en verstopte zich dagenlang. Intussen schreef hij op wat de profeet Abinadi had gezegd. Mosiah 17:3–4 Alma bekeerde zich van zijn zonden. Hij ging stiekem naar de Nephieten en vertelde hun wat Abinadi had gezegd. Alma zei dat de mensen geloof in Jezus Christus moesten hebben, en dat ze zich moesten bekeren. Mosiah 18:1, 7 Overdag verstopte Alma zich in een bos. Vlakbij was een meertje, dat de wateren van Mormon werd genoemd. Mosiah 18:5 De mensen die Alma geloofden, gingen naar de wateren van Mormon om zich te laten dopen. Daar doopte Alma meer dan tweehonderd mensen. Ze werden lid van de Kerk van Christus. Mosiah 18:8–10, 16–17 Alma ordende priesters zodat die de mensen konden onderwijzen. Hij zei tegen de priesters dat ze bekering en geloof in Jezus Christus moesten onderwijzen. Hij zei ook dat ze geen ruzie mochten maken, en dat ze één moesten zijn. Mosiah 18:18, 20–21 Het volk van Alma hield van elkaar en diende elkaar. Ze deelden al hun bezittingen en waren dankbaar dat ze over Jezus Christus, hun Verlosser, hadden geleerd. Mosiah 18:29–30 De dienstknechten van koning Noach zagen dat Alma het volk onderwees. De koning zei dat Alma de Nephieten tegen hem ophitste en stuurde een leger om ze te doden. Mosiah 18:32–33 Maar God waarschuwde Alma dat het leger van koning Noach eraan kwam. De mensen vluchtten met hun gezinsleden, hun dieren en al hun bezittingen de wildernis in. Mosiah 18:34; 23:1 God maakte het volk van Alma sterk. Zo konden ze aan het leger van koning Noach ontsnappen. De soldaten zochten en zochten, maar ze konden hen niet vinden. Mosiah 19:1; 23:2 Na acht dagen in de wildernis kwam het volk van Alma in een prachtig land met zuiver water. Ze zaaiden gewassen en bouwden gebouwen. Mosiah 23:3–5 De mensen wilden dat Alma hun koning was, maar Alma zei dat het niet mocht omdat God niet wilde dat ze een koning hadden. God wilde dat ze vrij waren. Mosiah 23:6–7, 13