Hoofdstuk 21 De Amlicieten Amlici was een slimme maar slechte man, die koning van de Nephieten wilde worden. Hij had veel volgelingen. Alma 2:1–2 De goede Nephieten wilden niet dat Amlici hun koning werd. Ze wisten dat hij de kerk van God wilde vernietigen. Alma 2:3–4 De Nephieten kwamen in groepen bijeen om te beslissen of Amlici koning mocht worden. De meeste mensen stemden tegen Amlici en hij werd geen koning. Alma 2:5–7 Amlici en zijn volgelingen waren toen kwaad. Ze gingen bij de Nephieten weg. Ze kroonden Amlici tot koning en noemden zichzelf Amlicieten. Amlici gaf ze het bevel om tegen de Nephieten te vechten. Alma 2:8–11 De goede Nephieten maakten zich klaar om zich te verdedigen. Ze bewapenden zich met pijlen en bogen, met zwaarden en andere wapens. Alma 2:12 De Amlicieten vielen aan. De Nephieten werden geleid door Alma en de Heer gaf de Nephieten kracht zodat ze veel Amlicieten doodden. De andere Amlicieten vluchtten weg. Alma 2:15–19 Alma stuurde spionnen om de Amlicieten te bespieden. Die spionnen zagen dat ze zich bij een groot leger Lamanieten aansloten en de Nephieten in de buurt van Zarahemla aanvielen. Alma 2:21, 24–25 Maar de Nephieten baden en God hielp hen opnieuw. Ze doodden veel soldaten van het leger Lamanieten en Amlicieten. Alma 2:28 Alma en Amlici vochten met het zwaard. Alma bad dat hij zou blijven leven en God gaf hem de kracht om Amlici te doden. Alma 2:29–31 De Nephieten verjaagden de Lamanieten en Amlicieten. Die vluchtten de wildernis in. Veel gewonden stierven in de wildernis. De wilde dieren aten ze op. Alma 2:36–38 Net als de Lamanieten zetten de Amlicieten een rood teken op hun voorhoofd. Zo werd een profetie vervuld. De Amlicieten keerden de zegeningen van het evangelie de rug toe. Alma 3:4, 14, 18–19