Hoofdstuk 27 Korihor Een man die Korihor heette kwam naar Zarahemla. Hij geloofde niet in Jezus Christus en verkondigde dat de profeten leugens over Jezus Christus vertelden. Alma 30:6, 12–14 Korihor zei dat de mensen dwaas waren als ze geloofden dat Jezus naar de aarde zou komen en voor hun zonden zou lijden. Alma 30:16 Hij zei dat er geen leven na de dood was. Daarom konden mensen niet voor hun zonden worden gestraft. Veel mensen geloofden Korihor. Ze werden slecht. Alma 30:17–18 Korihor probeerde het volk van Ammon ook over het evangelie te vertellen, maar zij wilden niet luisteren. Ze bonden hem vast en brachten hem naar Ammon. Die liet hem uit het land zetten. Alma 30:19–21 Korihor ging naar het land Gideon. Daar wilden de mensen ook niet naar hem luisteren. De opperrechter stuurde hem naar Alma. Alma 30:21, 29 Alma vroeg Korihor of hij in God geloofde. Korihor zei nee. Alma getuigde dat God bestond en dat Christus zou komen. Alma 30:37–39 Korihor wilde dat Alma bewees dat God bestond. Hij wilde een wonder zien. Korihor zei dat hij in God zou geloven als hij een teken van Gods macht zag. Alma 30:43 Alma zei dat Korihor al veel tekenen van Gods macht had gezien, in de Schriften en de getuigenissen van alle profeten. Alma 30:44 Alma zei dat de aarde, en alles op de aarde, en de beweging van de planeten in de lucht allemaal bewijzen dat God bestaat. Alma 30:44 Maar Korihor wilde nog steeds niet geloven. Alma was verdrietig omdat Korihor zo slecht was en hij waarschuwde Korihor dat zijn ziel kon worden vernietigd. Alma 30:45–46 Korihor wilde nog steeds een teken zien. Hij wilde een bewijs dat God bestaat. Alma zei dat God een teken zou sturen en dat teken zou zijn dat Korihor niet meer kon spreken. Alma 30:48–49 Zodra Alma dat had gezegd, kon Korihor niet meer spreken. Alma 30:50 Korihor schreef dat hij wist dat dit een teken van God was en dat hij ook altijd al had geweten dat God bestond. Hij vroeg of Alma wilde bidden en de vloek van hem wegnemen. Alma 30:52, 54 Maar Alma wist dat Korihor weer zou liegen als hij kon spreken. Alma zei dat de Heer zou beslissen of Korihor weer kon spreken. Alma 30:55 De Heer gaf Korihor zijn spraakvermogen niet terug. Korihor ging van huis tot huis. Hij moest om eten bedelen. Alma 30:56 De opperrechter stuurde het hele land een brief waarin hij vertelde wat er met Korihor was gebeurd. Hij zei dat de mensen die Korihor hadden geloofd zich moesten bekeren. Het volk bekeerde zich. Alma 30:57–58 Korihor ging bij de Zoramieten wonen. Op een dag was hij aan het bedelen en werd hij vertrapt. Alma 30:59