Hoofdstuk 5 De tocht door de wildernis De Heer wilde dat de zonen van Lehi trouwden met vrouwen die hun kinderen in het evangelie zouden onderwijzen. Hij zei dat Lehi zijn zonen opnieuw naar Jeruzalem moest sturen. Daar moesten ze Ismaël en zijn gezin ophalen. 1 Nephi 7:1–2 Nephi en zijn broers gingen opnieuw naar Jeruzalem. Ze vertelden Ismaël wat de Heer had gezegd. Ismaël geloofde hen, en hij en zijn gezin gingen met de zonen van Lehi mee. 1 Nephi 7:3–5 Onderweg werden Laman en Lemuel en enkele leden van Ismaëls gezin kwaad. Ze wilden teruggaan naar Jeruzalem. 1 Nephi 7:6–7 Maar Nephi herinnerde Laman en Lemuel aan alles wat de Heer voor hen had gedaan. Hij zei dat ze meer geloof moesten hebben. Ze waren kwaad op Nephi, maar ze gingen toch niet naar Jeruzalem terug. 1 Nephi 7:8–13, 16, 21 Nephi, zijn broers en Zoram trouwden later met de dochters van Ismaël. 1 Nephi 16:7 De Heer zei dat Lehi verder moest trekken. De volgende morgen vond Lehi een koperen bal buiten zijn tent. Deze heette de Liahona. De Liahona wees de richting aan die ze in de wildernis moesten volgen. 1 Nephi 16:9–10 Lehi’s familie verzamelde voedsel en zaden, en ze braken hun tenten op. Ze trokken dagenlang door de wildernis en volgden daarbij de aanwijzingen van de Liahona. 1 Nephi 16:11–16 Onderweg jaagden Nephi en zijn broers met pijl en boog om te kunnen eten. 1 Nephi 16:14–15 Na een tijd brak de stalen boog van Nephi, en de bogen van zijn broers verloren hun kracht. De broers konden geen dieren meer doden, dus iedereen had honger. Laman en Lemuel waren kwaad. 1 Nephi 16:18–21 Nephi maakte een nieuwe boog van hout en vroeg zijn vader waar hij moest gaan jagen. Lehi zag in de Liahona wat er moest gebeuren. Nephi volgde de aanwijzingen en hij vond dieren. 1 Nephi 16:23, 26, 30–31 De Liahona werkte alleen als Lehi’s familie trouw, ijverig en gehoorzaam was. 1 Nephi 16:28–29 Nephi kwam terug met de dieren die hij had gevonden. Ze waren allemaal blij dat ze weer eten hadden. Ze hadden er spijt van dat ze kwaad waren geweest, en ze dankten God omdat Hij hen had gezegend. 1 Nephi 16:32 De tocht was niet makkelijk. Lehi’s familie was vaak moe. Ze leden honger en dorst. Onderweg stierf Ismaël. Zijn dochters waren toen verdrietig. Ze mopperden tegen Lehi. 1 Nephi 16:34–35 Laman en Lemuel mopperden ook. Ze geloofden niet dat de Heer tegen Nephi had gesproken. Ze wilden Nephi doden en teruggaan naar Jeruzalem. 1 Nephi 16:37–38 Maar de stem van de Heer sprak tegen Laman en Lemuel. De stem zei dat ze niet kwaad mochten zijn op Lehi en Nephi. Toen bekeerden Laman en Lemuel zich. 1 Nephi 16:39 Lehi’s familie zette de moeilijke tocht voort. God hielp hen en gaf hun kracht. Ze kregen ook kinderen. Lehi en Sariah kregen nog twee zoontjes. Ze heetten Jakob en Jozef. 1 Nephi 17:1–3; 18:7 Na acht jaar in de wildernis kwam Lehi met zijn familie bij de zee aan. Ze vonden er fruit en honing. Ze noemden de plek Overvloed. 1 Nephi 17:4–6