Hoofdstuk 18
Jezus kiest zijn apostelen
Petrus en zijn vrienden hadden de hele nacht gevist en niets gevangen. Nadat Jezus tot de mensen had gesproken, liet Hij Petrus met de boot naar diep water varen. Toen zei Hij dat Petrus en zijn vrienden hun netten in het water moesten gooien.
Ze vingen zoveel vis dat hun netten bijna scheurden.
Petrus riep zijn vrienden in een andere boot om te komen helpen. Ze vulden beide boten met vis totdat ze bijna zonken.
Petrus en zijn vrienden waren verbaasd. Ze wisten dat Jezus Christus daarvoor gezorgd had.
Petrus knielde bij de voeten van de Heiland. Hij zei dat hij niet goed genoeg was om bij Jezus te vertoeven. Jezus zei dat Petrus niet bang hoefde te zijn.
Twee vrienden van Petrus, Jakobus en Johannes, waren broers. Jezus zei tegen Petrus, Jakobus en Johannes dat zij Hem moesten volgen en ‘vissers van mensen’ moesten worden. De mannen lieten alles achter en gingen met Jezus mee. De Heiland vroeg ook andere mensen om Hem te volgen.
Jezus koos twaalf apostelen om zijn kerk te leiden. Hij bad de hele nacht dat Hij de juiste mannen zou kiezen. De volgende ochtend koos en ordende Hij twaalf mannen. Hij gaf ze het priesterschap en het gezag om apostel te zijn.
De apostelen reisden naar veel steden. Zij verkondigden het evangelie en genazen zieke mensen. Ze kwamen terug om aan Jezus te vertellen wat ze hadden gedaan.