Hoofdstuk 29 Jezus loopt op het water Nadat Hij de vijfduizend mensen eten had gegeven, ging Jezus een berg op om te bidden. Zijn discipelen gingen met een boot naar de overkant van het meer van Galilea. Toen het avond werd, begon het te waaien en werden de golven hoger. Matteüs 14:22–24 Later die avond ging Jezus naar zijn discipelen toe. Hij liep op het water om naar de boot te gaan. Matteüs 14:25 De discipelen zagen Hem op het water lopen. Ze waren bang. Ze dachten dat Hij een geest was. Jezus riep naar hen: ‘Ik ben het, weest niet bevreesd!’ Matteüs 14:26–27 Petrus wilde ook op het water lopen. Jezus zei dat Petrus naar Hem toe moest komen. Petrus klom uit de boot. Hij begon op het water naar de Heiland toe te lopen. Matteüs 14:28–29 Omdat het zo hard waaide, werd Petrus bang. Hij begon in het water te zakken en riep naar Jezus om hulp. Matteüs 14:30 De Heiland pakte de hand van Petrus beet. Hij vroeg Petrus waarom hij niet meer geloof had. Matteüs 14:31 Toen Jezus en Petrus bij de boot kwamen, hield de storm op. Alle discipelen aanbaden de Heer. Ze wisten dat Hij de Zoon van God was. Matteüs 14:32–33