Hoofdstuk 63 Paulus voltooit zijn zending Paulus ging naar de tempel in Jeruzalem. Enkele joden dachten dat Paulus mensen in de tempel had meegenomen die geen jood waren. Daardoor werden de joden kwaad. Ze sleurden Paulus de tempel uit en sloegen hem. Handelingen 21:26–32 Paulus werd door Romeinse soldaten gearresteerd. Ze lieten hem tot de joden spreken. Paulus getuigde dat hij een licht uit de hemel had gezien en de stem van de Heiland had gehoord. Hij zei dat Jezus had gezegd dat hij het evangelie moest prediken. Handelingen 21:33–40; 22:1–15 De mensen geloofden Paulus niet. Ze wilden hem doden. De soldaten zetten Paulus in de gevangenis voor de nacht. Handelingen 22:22–30 De Heiland bezocht Paulus in de gevangenis en zei dat hij niet bang hoefde te zijn. Hij zei dat Paulus naar Rome zou gaan om daar het evangelie te prediken. Handelingen 23:11 Om Paulus te beschermen, stuurden de Romeinen hem naar een andere stad. Daar verbleef koning Agrippa. Paulus zei tegen koning Agrippa dat hij Farizeeër was geweest en de mensen die in Jezus geloofden had gehaat. Hij had ze zelfs in de gevangenis gezet. Toen had hij een licht uit de hemel gezien en de stem van de Heiland gehoord. Nu geloofde hij in Jezus. Handelingen 23:12–35; 25:13–23; 26:1–15 Paulus getuigde tot koning Agrippa dat het evangelie waar was. Hij zei dat Jezus was herrezen. Jezus Christus had Paulus in een visioen gezegd dat hij zijn evangelie moest verkondigen. Omdat Paulus gehoorzaam was, hadden veel mensen een hekel aan hem. Handelingen 26:16–23 Koning Agrippa zei dat Paulus hem bijna in Jezus had laten geloven. De koning vond niet dat Paulus gedood moest worden. Maar hij moest hem naar Rome sturen, waar Paulus voor de rechtbank moest komen. Handelingen 26:27–32 Paulus zat twee jaar in Rome gevangen. Veel mensen kwamen hem bezoeken. Hij onderwees ze in het evangelie. Paulus schreef brieven aan de heiligen in andere landen. Sommige van die brieven, die zendbrieven worden genoemd, staan in het Nieuwe Testament. Handelingen 28:16–31 Paulus wist dat hij zou worden gedood. Hij was niet bang. Hij had de geboden van God onderhouden. Hij had het evangelie verkondigd. Hij had zijn zending voltooid. Paulus wist dat onze hemelse Vader hem liefhad. Hij wist ook dat hij na zijn dood bij onze hemelse Vader en Jezus Christus zou wonen. 2 Timoteüs 4:6–8