Hoofdstuk 37
De tien melaatsen
Jezus ging naar een kleine stad waar Hij tien melaatsen zag. Melaatsen zijn mensen die erg ziek zijn. Door hun ziekte krijgen ze grote zweren over hun hele lichaam.
Dokters konden de melaatsen niet helpen. Mensen waren bang om bij ze in de buurt te komen. Ze wilden niet ook ziek worden.
De melaatsen vroegen aan Jezus of Hij ze wilde genezen. Ze wisten dat Hij hun zweren kon weghalen.
Jezus wilde dat ze beter zouden worden. Hij zei dat ze zichzelf aan de priesters moesten laten zien.
Op weg naar de priesters werden de tien melaatsen genezen. Hun zweren waren verdwenen.
Een van de tien melaatsen wist dat Jezus hen had genezen. Hij ging terug om Jezus te bedanken. Jezus vroeg hem waar de andere negen melaatsen waren. Zij waren niet teruggekomen. Jezus zei tegen de melaatse die Hem had bedankt dat hij door zijn geloof beter was geworden.