Hoofdstuk 33 Verschijning in heerlijkheid: de gedaanteverandering Jezus nam Petrus, Jakobus en Johannes mee naar de top van een berg om te bidden. Matteüs 17:1; Marcus 9:2; Lucas 9:28 Toen Jezus bad, kwam de heerlijkheid van God op Hem. Zijn gezicht straalde als de zon. Twee profeten uit het Oude Testament, Mozes en Elia, verschenen aan Hem. Zij spraken over zijn dood en opstanding. Matteüs 17:2–3; Marcus 9:3–4; Lucas 9:29–31 Toen Jezus aan het bidden was, vielen zijn apostelen in slaap. Lucas 9:32 Toen ze wakker werden, zagen ze de heerlijkheid van Jezus Christus, Mozes en Elia. Zij hoorden de stem van onze hemelse Vader getuigen: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!’ Matteüs 17:5; Marcus 9:7; Lucas 9:32, 35 De apostelen waren bang en vielen op de grond. Jezus raakte hen aan en zei dat ze niet bang hoefden te zijn. Toen ze opkeken, waren de hemelse boodschappers verdwenen. Jezus zei dat de apostelen aan niemand mochten vertellen wat ze gezien hadden totdat Hij was gedood en herrezen. Matteüs 17:6–9; Marcus 9:8–9