Hoofdstuk 49
Het eerste avondmaal
Ieder jaar vierden de joden het Pascha. De joden worden er dan aan herinnerd dat God in de tijd van Mozes hun voorouders had verlost.
Jezus en de twaalf apostelen hadden een plek nodig waar zij het Pascha konden vieren. De Heiland stuurde Petrus en Johannes op pad om een kamer te vinden en alles voor het feest klaar te zetten.
Ze vonden een bovenzaal en maakten het Pascha klaar.
Jezus en alle apostelen waren daar. Ze vierden samen het Pascha.
Jezus gaf zijn apostelen voor het eerst het avondmaal. Hij nam een stuk brood, zegende het en brak het in stukken. Hij zei dat zijn apostelen het brood moesten eten.
Jezus zei dat ze aan zijn lichaam moesten denken als ze van het brood aten. Hij vroeg ze om te gedenken dat Hij voor hen zou sterven.
Jezus schonk wijn in een beker. Hij zegende de wijn en liet zijn apostelen ervan drinken.
Jezus zei dat ze aan zijn bloed moesten denken als ze van de wijn dronken. Hij vroeg ze om te gedenken dat Hij voor de zonden van alle mensen zou bloeden en lijden.
Jezus vertelde zijn apostelen ook dat slechte mensen Hem heel binnenkort zouden doden. Elf apostelen waren erg verdrietig. Zij hielden van de Heiland en wilden niet dat Hij zou sterven. Jezus wist dat een van de apostelen de slechte mensen zou helpen. Zijn naam was Judas Iskariot.