Hoofdstuk 54
De opstanding van Jezus
Een vrouw die door Jezus was genezen, Maria van Magdala, ging naar het graf. Ze was verbaasd toen ze zag dat de steen was weggerold. Het lichaam van Jezus lag niet meer in het graf.
Ze rende naar Petrus en Johannes en zei dat iemand het lichaam van de Heiland had weggehaald. Ze wist niet waar het was.
Petrus en Johannes renden naar het graf. Ze zagen de doeken liggen waarin Jezus was begraven, maar zijn lichaam was er niet. Petrus en Johannes wisten niet wat ze moesten doen. Ze gingen naar huis.
Maria van Magdala bleef bij het graf en huilde. Toen ze weer in het graf keek, zag ze twee engelen.
Ze vroegen Maria van Magdala waarom ze huilde. Zij antwoordde dat iemand het lichaam van Jezus had weggehaald. Ze wist niet waar het was.
Ze draaide zich om en zag iemand. Ze dacht dat het de tuinman was. Hij vroeg haar waarom ze huilde. Ze vroeg hem of hij wist waar het lichaam van Jezus was.
Toen de man ‘Maria’ zei, wist zij dat Hij Jezus was. Hij vroeg haar de apostelen te gaan vertellen dat Hij was opgestaan.
Maria van Magdala en enkele andere vrouwen vertelden de apostelen dat Jezus was opgestaan. Eerst geloofden de apostelen hen niet.
Toen de apostelen later met elkaar zaten te praten, kwam Jezus de kamer binnen. De apostelen waren bang. Ze dachten nog steeds dat Hij dood was.
De Heiland liet ze zijn handen en voeten aanraken. Hij was herrezen — zijn lichaam en geest waren weer verenigd.
De apostelen waren blij om Hem te zien. Hij vroeg ze iets om te eten. Ze gaven Hem vis en honingraat. Hij at het op.
Jezus Christus was de eerste persoon die uit de dood herrees. Daarna herrezen ook veel andere mensen. Ze werden door mensen in Jeruzalem gezien. Jezus had gezegd: ‘Ik ben de opstanding en het leven’. Omdat Hij de dood heeft overwonnen, zullen wij eens allemaal herrijzen.