Hoofdstuk 35
De barmhartige Samaritaan
Jezus vertelde veel verhalen, of gelijkenissen, om de mensen de waarheid te leren.
Op een dag vroeg een joodse leider wat hij moest doen om het eeuwige leven te krijgen. De Heiland vroeg hem wat er in de Schriften stond. De leider zei dat een man God en zijn naasten moest liefhebben. Jezus zei dat hij gelijk had. Toen vroeg de leider: ‘Wie is mijn naaste?’
Jezus antwoordde door de man een verhaal te vertellen. Een joodse man liep een keer op de weg naar de stad Jericho. Rovers beroofden hem en sloegen hem. Ze lieten de man halfdood op de weg liggen.
Er kwam een joodse priester langs die de man zag liggen. De priester liep aan de andere kant van de weg voorbij. Hij hielp de man niet.
Toen kwam er nog een joodse man voorbij die in de tempel werkte. Hij zag de gewonde man. Maar hij hielp de man evenmin en liep aan de andere kant van de weg voorbij.
Toen kwam er een Samaritaan langs. De joden en Samaritanen konden niet goed met elkaar opschieten. Maar toen de Samaritaan de man zag, had hij medelijden met hem. Hij verzorgde de wonden van de man en gaf hem kleding.
Lucas 10:33–34; Johannes 4:9; Gids bij de Schriften, ‘Samaritanen’, p. 180
De Samaritaan nam de man mee naar een herberg en verzorgde hem tot de volgende dag. Toen de Samaritaan weg moest, gaf hij de waard geld om verder voor de man te zorgen.
Toen Jezus dit verhaal had verteld, vroeg hij de joodse leider welke van de drie mannen een naaste van de gewonde man was.
De leider zei dat de Samaritaan dat was omdat hij de man geholpen had. Jezus zei tegen de joodse leider dat hij het voorbeeld van de Samaritaan moest volgen.