Hoofdstuk 2 Maria en de engel Maria en Jozef woonden in Nazaret. Ze waren hele goede mensen. Ze hielden van elkaar en zouden gaan trouwen. Lucas 1:26–27 Op een dag kwam de engel Gabriël bij Maria. Hij zei dat God haar zou zegenen. Lucas 1:26, 28–30 Gabriël zei tegen Maria dat zij de moeder van de Zoon van God zou worden. Zijn naam zou Jezus zijn, en Hij zou de koning van alle goede mensen worden. Lucas 1:31–33 Maria zei dat ze onze hemelse Vader wilde gehoorzamen en de moeder van Jezus worden. Lucas 1:34–35, 38; 1 Nephi 11:18–21