Bibliotheek
Fundamentele leerstellingen


Fundamentele leerstellingen

De fundamentele leerstellingen moeten in seminarie- en instituutlessen aan bod komen. Leerkrachten behoren ervoor te zorgen dat de cursisten deze evangelieleerstellingen kunnen herkennen, begrijpen, geloven, uitleggen en toepassen. Daardoor wordt het getuigenis van de cursisten sterker en krijgen zij meer waardering voor het herstelde evangelie van Jezus Christus. Met deze leerstellingen gewapend, zijn de cursisten ook beter voorbereid om die belangrijke waarheden aan anderen over te brengen.

De meeste van de honderd kernteksten van het seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs zijn uitgekozen om de cursisten meer begrip van de fundamentele leerstellingen te geven. De meeste teksten in dit document zijn kernteksten. Op die manier wordt duidelijk wat ze met de fundamentele leerstellingen te maken hebben.

1. Godheid

De Godheid bestaat uit drie afzonderlijke personen: God, de eeuwige Vader; zijn Zoon, Jezus Christus; en de Heilige Geest (zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:15–20). De Vader en de Zoon hebben een tastbaar lichaam van vlees en beenderen, en de Heilige Geest is een persoon van geest (zie LV 130:22–23). Zij zijn één in doel en leer. Ze zijn volmaakt verenigd in de uitvoering van het goddelijke heilsplan van onze hemelse Vader.

God de Vader

God de Vader is de oppermachtige Heerser van het heelal. Hij is de Vader van onze geest (zie Hebreeën 12:9). Hij is volmaakt, almachtig en alwetend. Hij is ook volmaakt barmhartig, lankmoedig en liefdevol.

Jezus Christus

Jezus Christus is de Eerstgeborene van de Vader in de geest en de Eniggeborene van de Vader in het vlees. Hij is Jehova van het Oude Testament en de Messias van het Nieuwe Testament.

Jezus Christus heeft een zondeloos leven geleid en de zonden van het hele mensdom volmaakt verzoend (zie Alma 7:11–13). Zijn leven geeft precies aan hoe alle mensen zouden moeten leven (zie Johannes 14:6; 3 Nephi 12:48). Hij was de eerste op aarde die is opgestaan (zie 1 Korinthe 15:20–22). Hij zal in macht en heerlijkheid wederkomen en gedurende het duizendjarig rijk op aarde regeren.

Alle gebeden, zegens en priesterschapsverordeningen worden in de naam van Jezus Christus gedaan (zie 3 Nephi 18:15, 20–21).

Relevante verwijzingen: Helaman 5:12; LV 19:23; LV 76:22–24

De Heilige Geest

De Heilige Geest is het derde lid van de Godheid. Hij is een persoon van geest, zonder lichaam van vlees en beenderen. Er wordt vaak naar Hem verwezen als de Geest, de Geest van God, de Geest van de Heer en de Trooster.

De Heilige Geest getuigt van de Vader en de Zoon, openbaart alle waarheid, en heiligt wie zich bekeren en zich laten dopen (zie Moroni 10:4–5).

Relevante verwijzingen: Galaten 5:22–23; LV 8:2–3

2. Heilsplan

In het voorsterfelijk bestaan heeft onze hemelse Vader een plan voorgesteld dat ons de kans biedt om aan Hem gelijk te worden en de onsterfelijkheid en het eeuwige leven te beërven (zie Mozes 1:39). In de Schriften wordt dit plan het heilsplan, het grote plan van geluk, het verlossingsplan en het plan van barmhartigheid genoemd.

Het heilsplan omvat de schepping, de val, de verzoening van Jezus Christus, en alle wetten, verordeningen en leerstellingen van het evangelie. Morele keuzevrijheid — het vermogen om zelfstandig te kiezen en te handelen — is in het plan van onze hemelse Vader ook van essentieel belang (zie 2 Nephi 2:27). Dankzij dit plan kunnen we door de verzoening vervolmaakt worden, een volheid van vreugde ontvangen en voor eeuwig in de tegenwoordigheid van God wonen (zie 3 Nephi 12:48). Onze familiebanden kunnen in de eeuwigheid blijven bestaan.

Relevante verwijzingen: Johannes 17:3; LV 58:27

Het voorsterfelijk leven

Wij zijn kinderen van onze hemelse Vader en woonden vóór onze geboorte als geestkind bij Hem (zie Abraham 3:22–23). In dat voorsterfelijk bestaan namen we samen met andere geestkinderen van onze hemelse Vader deel aan een raadsvergadering. In die raadsvergadering presenteerde onze hemelse Vader zijn plan en verbond de voorsterfelijke Jezus Christus Zich ertoe de Heiland te zijn.

Wij kozen ervoor om het plan van onze hemelse Vader te volgen. Wij bereidden ons voor op ons leven op aarde, waar we ons verder konden ontplooien.

Wie onze hemelse Vader en Jezus Christus navolgden, werd toegestaan dit aardse, sterfelijke leven door te maken op weg naar het eeuwige leven. Lucifer, ook een geestzoon van God, verzette zich tegen het plan. Hij werd de Satan, en hij en zijn volgelingen werden uit de hemel geworpen en hun werd een lichaam en het sterfelijk leven ontzegd.

Relevante verwijzing: Jeremia 1:4–5

De schepping

Jezus Christus heeft de hemelen en de aarde op aanwijzing van de Vader geschapen. De aarde werd niet uit het niets geschapen, maar werd uit bestaand materiaal geformeerd. Jezus Christus heeft ontelbare werelden geschapen (zie LV 76:22–24).

De schepping van de aarde was een wezenlijk onderdeel van Gods plan. Op aarde konden we een stoffelijk lichaam krijgen, getoetst en beproefd worden en goddelijke eigenschappen ontwikkelen.

We dienen de natuurlijke rijkdommen van de aarde wijs, verstandig en met dankzegging te gebruiken (zie LV 78:19).

Adam was de eerste mens op aarde. God schiep Adam en Eva naar zijn beeld. Ieder mens — man en vrouw — is geschapen naar het beeld van God (zie Genesis 1:26–27).

De val

In de hof van Eden gebood God Adam en Eva niet van de vrucht van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten, want dat zou de geestelijke en lichamelijke dood tot gevolg hebben. De geestelijke dood is de verbanning uit Gods tegenwoordigheid. De lichamelijke dood is de scheiding van het sterfelijk lichaam en de geest. Omdat Adam en Eva Gods gebod overtraden, werden ze uit zijn tegenwoordigheid verdreven en werden ze sterfelijk. De overtreding van Adam en Eva en de daaropvolgende veranderingen — met inbegrip van de lichamelijke en geestelijke dood — worden de val genoemd.

Als gevolg van de val konden Adam en Eva en hun nageslacht vreugde en verdriet ervaren, goed en kwaad kennen, en kinderen krijgen. (Zie 2 Nephi 2:25). Als afstammelingen van Adam en Eva overerven wij in dit leven hun gevallen staat. We zijn uitgesloten uit Gods tegenwoordigheid en onderworpen aan de lichamelijke dood. We worden ook op de proef gesteld door de moeilijkheden van het dagelijkse leven en door de verzoekingen van de tegenstander (zie Mosiah 3:19).

De val maakt een wezenlijk deel uit van het heilsplan van onze hemelse Vader. Zij heeft een tweeledige richting — neerwaarts maar toch ook voorwaarts. Enerzijds zijn er de lichamelijke en geestelijke dood, maar anderzijds ook het leven op aarde, met de daarin besloten leer- en groeimogelijkheden.

Het sterfelijk leven

Het sterfelijk leven is een leertijd waarin we ons kunnen voorbereiden op het eeuwige leven en kunnen bewijzen of we met onze keuzevrijheid alles doen wat de Heer ons heeft geboden. Tijdens dit sterfelijk leven moeten we elkaar liefhebben en dienen (zie Mosiah 2:17; Moroni 7:45, 47–48).

In het sterfelijk leven zijn onze geest en ons lichaam verenigd, waardoor we ons kunnen ontwikkelen op manieren die in ons voorsterfelijk leven niet mogelijk waren. Ons lichaam vormt een belangrijk onderdeel van het heilsplan en moet als een gave van onze hemelse Vader gerespecteerd worden (zie 1 Korinthe 6:19–20).

Relevante verwijzingen: Jozua 24:15; Mattheüs 22:36–39; 2 Nephi 28:7–9; Alma 41:10; LV 58:27

Leven na de dood

Na onze dood gaat onze geest naar de geestenwereld in afwachting van de opstanding. De geesten van de rechtvaardigen worden ontvangen in een staat van geluk, die we paradijs noemen. Vele getrouwen zullen het evangelie prediken aan wie zich in de gevangenis in de geestenwereld bevinden.

De geestengevangenis is een voorlopige plek in het hiernamaals voor hen die zonder kennis van de waarheid sterven of die in dit leven ongehoorzaam aan God zijn. Daar worden de geesten van gestorvenen in het evangelie onderricht en krijgen ze de kans om zich te bekeren en de heilsverordeningen te accepteren die voor hen in de tempel worden verricht (zie 1 Petrus 4:6). Wie daar het evangelie aanvaarden, wonen tot de opstanding in het paradijs.

De opstanding is de hereniging van onze geest en ons volmaakte lichaam van vlees en beenderen (zie Lukas 24:36–39). Na de opstanding zullen geest en lichaam nooit meer gescheiden worden en zullen we onsterfelijk zijn. Iedereen die geboren wordt, zal herrijzen omdat Jezus Christus de dood heeft overwonnen (zie 1 Korinthe 15:20–22). De rechtschapenen staan eerder op dan de goddelozen en komen voort in de eerste opstanding.

Het laatste oordeel vindt na de opstanding plaats. Jezus Christus zal eenieder oordelen om de eeuwige heerlijkheid vast te stellen die hij of zij ontvangt. Hij zal Zich bij dit oordeel baseren op onze gehoorzaamheid aan Gods geboden (zie Openbaring 20:12; Mosiah 4:30).

Er zijn drie koninkrijken van heerlijkheid. (Zie 1 Korinthe 15:40–42). Het celestiale koninkrijk is het hoogste. Wie kloekmoedig in het getuigenis van Jezus en gehoorzaam aan de beginselen en verordeningen van het evangelie zijn, zullen in de tegenwoordigheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, verblijven (zie LV 131:1–4).

Het middelste van de drie koninkrijken van heerlijkheid is het terrestriale koninkrijk. Dit koninkrijk is bestemd voor alle eerzame mensen die niet kloekmoedig waren in het getuigenis van Jezus.

Het telestiale koninkrijk is het laagste van de drie koninkrijken van heerlijkheid. Dit koninkrijk is weggelegd voor hen die tijdens hun sterfelijk leven goddeloosheid boven rechtschapenheid verkozen. Deze mensen ontvangen hun heerlijkheid nadat zij uit de gevangenis zijn bevrijd.

Relevante verwijzing: Johannes 17:3

3. Verzoening van Jezus Christus

Verzoenen is de straf voor zonden op zich nemen en zo de gevolgen van de zonden voor boetvaardige zondaars wegnemen en hun toestaan zich met God te verzoenen. Jezus Christus was de enige die de volmaakte verzoening voor de hele mensheid tot stand kon brengen. Zijn verzoening bestond uit het lijden voor de zonden van het mensdom in de hof van Gethsémané, het vergieten van zijn bloed, zijn lijden en dood aan het kruis en zijn opstanding uit het graf (zie Lukas 24:36–39; LV 19:16–19). De Heiland kon de verzoening tot stand brengen omdat Hij Zich vrij van zonden had gehouden en de macht over de dood bezat. Van zijn sterfelijke moeder erfde Hij het vermogen om te sterven. Van zijn onsterfelijke Vader erfde Hij het vermogen om zijn leven weer op te nemen.

Door de genade, mogelijk gemaakt door het zoenoffer van de Heiland, zullen alle mensen uit de dood opstaan en onsterfelijk worden. Door de verzoening van Jezus Christus kunnen we het eeuwig leven ontvangen (zie Moroni 7:41). Om die gave te ontvangen moeten we het evangelie van Jezus Christus naleven, wat onder meer inhoudt dat we geloof in Hem hebben, ons van onze zonden bekeren, ons laten dopen, de gave van de Heilige Geest ontvangen, en tot het einde toe volharden (zie Johannes 3:5).

Als onderdeel van zijn verzoening heeft Jezus Christus niet alleen voor onze zonden geleden, maar ook de pijnen, ziekten en zwakheden van alle mensen op Zich genomen (zie Alma 7:11–13). Hij begrijpt ons lijden, omdat Hij dat zelf heeft meegemaakt. Van zijn genade (zijn instaatstellende kracht) worden wij sterker en kunnen wij onze lasten dragen en taken uitvoeren die wij uit onszelf niet voor elkaar krijgen (zie Mattheüs 11:28–30; Filippenzen 4:13; Ether 12:27).

Relevante verwijzingen: Johannes 3:5; Handelingen 3:19–21

Geloof in Jezus Christus

Geloof is hoop ‘op dingen die niet worden gezien, maar die waar zijn’ (Alma 32:21; zie ook Ether 12:6). Het is een gave van God.

Wil geloof iemand tot eeuwig heil brengen, dan moet het Jezus Christus tot kern hebben. Geloof in Jezus Christus houdt in volledig op Hem te vertrouwen en zich te verlaten op zijn oneindige verzoening, macht en liefde. Het houdt in zijn leringen te geloven en te beseffen dat hoewel wij niet alles begrijpen, Hij dat wel doet (zie Spreuken 3:5–6; LV 6:36).

Geloof is meer dan passief geloven; het komt tot uitdrukking in onze leefwijze (zie Jakobus 2:17–18). Geloof kan toenemen door te bidden, de Schriften te bestuderen en Gods geboden te onderhouden.

Heiligen der laatste dagen hebben ook geloof in God de Vader, de Heilige Geest, het priesterschapsgezag en andere belangrijke aspecten van het herstelde evangelie. Door ons geloof kunnen wij geestelijk en lichamelijk genezen worden en de kracht krijgen om door te gaan, onze beproevingen het hoofd te bieden en verleiding te weerstaan (zie 2 Nephi 31:19–20). De Heer zal naar ons geloof grote wonderen in ons leven teweegbrengen.

Door geloof in Jezus Christus kan iemand vergiffenis van zonden krijgen en kan hij uiteindelijk in Gods tegenwoordigheid vertoeven.

Relevante verwijzing: Mattheüs 11:28–30

Bekering

Bekering is een verandering in ons denken en van ons hart die ons een nieuwe kijk op God, op onszelf en op de wereld geeft. Bekering omvat afkering van zonde en toenadering tot God voor vergiffenis. Bekering wordt ingegeven door liefde voor God en het oprechte verlangen om zijn geboden te gehoorzamen.

Onze zonden maken ons onrein — ongeschikt om bij onze hemelse Vader te wonen. Onze hemelse Vader heeft door middel van de verzoening van Jezus Christus in de enige manier voorzien waarop wij vergeving van onze zonden kunnen krijgen (zie Jesaja 1:18).

Bekering bestaat ook uit berouw voor begane zonden, bekentenis aan onze hemelse Vader en zo nodig aan anderen, verzaking van zonde, indien mogelijk herstelling van de schade die onze zonden anderen hebben toegebracht, en naleving van Gods geboden (zie LV 58:42–43).

Relevante verwijzingen: Jesaja 53:3–5; Johannes 14:6; 2 Nephi 25:23, 26; LV 18:10–11; LV 19:23; LV 76:40–41

4. Bedeling, afval en herstelling

Bedeling

Een bedeling is een tijdperk waarin de Heer zijn leerstellingen, verordeningen en priesterschap openbaart. Het is een tijdperk waarin de Heer minimaal één bevoegde dienstknecht op aarde heeft die het heilige priesterschap draagt, en die de goddelijke volmacht heeft om het evangelie te verbreiden en de verordeningen ervan te verrichten. We leven nu in de laatste bedeling — de bedeling van de volheid der tijden, die met de openbaring van het evangelie aan Joseph Smith is begonnen.

Voorgaande bedelingen zijn in verband gebracht met Adam, Henoch, Noach, Abraham, Mozes en Jezus Christus. Daarnaast zijn er nog andere bedelingen geweest, bijvoorbeeld onder de Nephieten en de Jaredieten. Het heilsplan en het evangelie van Jezus Christus zijn in elke bedeling geopenbaard en verkondigd.

Afval

Als mensen zich afkeren van de beginselen van het evangelie en geen priesterschapssleutels hebben, zijn zij afvallig.

Door de hele wereldgeschiedenis heen zijn er periodes van algehele afvalligheid geweest. Een voorbeeld is de grote afval, die optrad nadat de Heiland zijn kerk had gevestigd (zie 2 Thessalonicenzen 2:1–3). Na de dood van Jezus’ apostelen verbasterden mensen de beginselen van het evangelie en brachten ze ongeoorloofde wijzigingen aan in de kerkorganisatie en de priesterschapsverordeningen. Deze wijdverbreide verdorvenheid noopte de Heer ertoe het gezag en de sleutels van het priesterschap van de aarde weg te halen.

Gedurende de grote afval moest men het zonder de goddelijke leiding van levende profeten stellen. Er ontstonden vele kerken, maar niemand bezat het gezag om de gave van de Heilige Geest te verlenen of andere priesterschapsverordeningen te verrichten. Delen van de heilige Schriften waren verdraaid of verloren gegaan, zodat de mensen een nauwkeurig begrip van God ontbeerden.

Deze afval bleef bestaan tot onze hemelse Vader en zijn geliefde Zoon aan Joseph Smith verschenen en de aanzet tot de herstelling van de volheid van het evangelie gaven.

Herstelling

Met de herstelling bracht God de waarheid en de verordeningen van zijn evangelie wederom op aarde (zie Handelingen 3:19–21).

Ter voorbereiding op de herstelling verwekte God edele mannen in de periode die de Reformatie wordt genoemd. Zij probeerden de leerstellingen, gebruiken en organisatie van de kerk in hun oorspronkelijke, zuivere staat terug te brengen. Zij hadden echter noch het priesterschap, noch de volheid van het evangelie.

De herstelling is in 1820 begonnen, toen God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus als antwoord op het gebed van Joseph Smith aan hem verschenen en met hem spraken. (Zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:15–20). Enkele belangrijke gebeurtenissen van de herstelling waren de vertaling van het Boek van Mormon, de herstelling van het Aäronisch en Melchizedeks priesterschap, en de oprichting van de kerk op 6 april 1830.

Het Aäronisch priesterschap werd op 15 mei 1829 door Johannes de Doper op Joseph Smith en Oliver Cowdery bevestigd. Het Melchizedeks priesterschap en de sleutels van het koninkrijk werden ook in 1829 hersteld, toen de apostelen Petrus, Jakobus en Johannes die aan Joseph Smith en Oliver Cowdery verleenden.

De volheid van het evangelie is hersteld en De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is ‘de enige ware en levende kerk op het oppervlak van de gehele aarde’ (LV 1:30). De kerk zal uiteindelijk de hele aarde vullen en eeuwig bestaan.

Relevante verwijzingen: Jesaja 29:13–14; Ezechiël 37:15–17; Efeze 4:11–14; Jakobus 1:5–6

5. Profeten en openbaring

Een profeet is iemand die door God is geroepen om in zijn naam te spreken. (zie Amos 3:7). Profeten getuigen van Jezus Christus en verkondigen zijn evangelie. Zij maken Gods wil en ware karakter bekend. Zij hekelen zonde en wijzen op de gevolgen ervan. Soms voorzeggen zij gebeurtenissen die in de toekomst liggen (zie LV 1:37–38). Veel leringen van profeten staan in de Schriften. Bestuderen we de woorden van de profeten, dan leren we de waarheid kennen en krijgen we leiding (zie 2 Nephi 32:3).

Wij steunen de president van de kerk als profeet, ziener en openbaarder, en als de enige persoon op aarde die voor de hele kerk openbaring ontvangt. We steunen ook de raadgevers in het Eerste Presidium en de leden van het Quorum der Twaalf Apostelen als profeten, zieners en openbaarders.

Als God met zijn kinderen communiceert, noemen we dat openbaring. Als de Heer zijn wil aan de kerk openbaart, spreekt Hij bij monde van zijn profeet. In de Schriften — de Bijbel, het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en de Parel van grote waarde — staan openbaringen van vroegere en hedendaagse profeten. De president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is Gods hedendaagse profeet op aarde.

Mensen kunnen openbaring ontvangen en hulp krijgen bij hun specifieke behoeften, taken en vragen, en ter versterking van hun getuigenis. De meeste openbaringen aan de leiders en leden van de kerk komen in de vorm van ingevingen en gedachten van de Heilige Geest. De Heilige Geest spreekt tot het verstand en het hart met een stille, zachte stem (zie LV 8:2–3). Openbaring komt ook door middel van visioenen, dromen of het bezoek van een engel.

Relevante verwijzingen: Psalmen 119:105; Efeze 4:11–14; 2 Timotheüs 3:15–17; Jakobus 1:5–6; Moroni 10:4–5

6. Priesterschap en priesterschapssleutels

Het priesterschap is de oneindige macht en het eeuwige gezag van God. Door het priesterschap bestuurt God de hemelen en de aarde die Hij heeft geschapen. Door deze macht verlost en verhoogt Hij zijn kinderen, en brengt Hij ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand’ (Mozes 1:39).

God verleent het priesterschapsgezag aan de mannelijke leden van de kerk die zich aan de kerkelijke normen houden, zodat zij in zijn naam het heil van zijn kinderen teweeg kunnen brengen. De sleutels van het priesterschap zijn de rechten van presidentschap, oftewel de macht die God aan de mens geeft om zijn koninkrijk op aarde te besturen en te leiden (zie Mattheüs 16:15–19). Door die sleutels kunnen priesterschapsdragers het gezag krijgen om het evangelie te prediken en de heilsverordeningen te verrichten. Ieder die in de kerk een taak vervult, wordt daarvoor geroepen op aanwijzing van iemand die priesterschapssleutels bezit. Derhalve maken zij aanspraak op de benodigde macht om te dienen en de taken van hun roeping te verrichten.

Relevante verwijzing: LV 121:36, 41–42

Aäronisch priesterschap

Het Aäronisch priesterschap wordt vaak het voorbereidend priesterschap genoemd. De ambten in het Aäronisch priesterschap zijn diaken, leraar, priester en bisschop. Tegenwoordig kunnen mannelijke leden die de kerkelijke normen naleven vanaf hun twaalfde het Aäronisch priesterschap krijgen.

Het Aäronisch priesterschap omvat de sleutels ‘van de bediening van engelen en van het evangelie van bekering en van de doop’ (LV 13:1).

Melchizedeks priesterschap

Het Melchizedeks priesterschap is het hogere priesterschap waarmee men in geestelijke zaken bedient (zie LV 107:8). Dit hogere priesterschap is aan Adam gegeven en is altijd op aarde als de Heer zijn evangelie openbaart.

Het werd eerst ‘het heilig priesterschap naar de orde van de Zoon van God’ (LV 107:3) genoemd. Later werd het bekend als het Melchizedeks priesterschap, genoemd naar een grote hogepriester die in de tijd van de profeet Abraham leefde.

De ambten in het Melchizedeks priesterschap zijn: ouderling, hogepriester, patriarch, zeventiger en apostel. De president van de kerk is de president van de Melchizedekse priesterschap.

Relevante verwijzing: Efeze 4:11–14

7. Verordeningen en verbonden

Verordeningen

In De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is een verordening een heilige, formele handeling met geestelijke betekenis. Elke verordening van God is bestemd om geestelijke waarheden over te brengen. De verordeningen tot heil worden verricht met het gezag van het priesterschap en op aanwijzing van wie priesterschapssleutels bezitten. Sommige verordeningen zijn van essentieel belang voor onze verhoging en worden heilsverordeningen genoemd.

De eerste heilsverordening van het evangelie is de doop door onderdompeling door iemand die daartoe het gezag bezit. De doop is noodzakelijk om lid van de kerk te worden en om het celestiale koninkrijk in te gaan (zie Johannes 3:5).

Het woord dopen komt uit het Hebreeuws en betekent ‘onderdompelen’. Onderdompeling is symbolisch voor de dood van iemands zondige leven en zijn of haar wedergeboorte tot een geestelijk leven, gewijd aan de dienst aan God en zijn kinderen. Ook staat de doop symbool voor de dood en de opstanding.

Iemand die zich heeft laten dopen, krijgt de handen van een of meerdere Melchizedeks-priesterschapsdragers opgelegd om als lid van de kerk te worden bevestigd. Als onderdeel van deze verordening, bevestiging genoemd, krijgt de persoon de gave van de Heilige Geest verleend.

De gave van de Heilige Geest verschilt van de invloed van de Heilige Geest. Vóór de doop kan iemand af en toe de invloed van de Heilige Geest voelen en dankzij die invloed een getuigenis van de waarheid ontvangen (zie Moroni 10:4–5). Na ontvangst van de gave van de Heilige Geest heeft men recht op zijn voortdurende gezelschap, op voorwaarde dat men de geboden onderhoudt.

Andere heilsverordeningen zijn bijvoorbeeld de ordening (van een man) tot het Melchizedeks priesterschap, de tempelbegiftiging en de huwelijksverzegeling (zie LV 131:1–4). Alle heilsverordeningen van het priesterschap gaan altijd van een verbond vergezeld. In de tempel kunnen deze heilsverordeningen ook plaatsvervangend voor de doden worden verricht. Plaatsvervangende verordeningen zijn alleen van kracht als de overledenen die verordeningen in de geestenwereld aannemen en de bijbehorende verbonden nakomen.

Andere verordeningen, zoals het zalven van zieken en een naam en een zegen aan kinderen geven, zijn ook van belang voor onze geestelijke ontwikkeling.

Relevante verwijzing: Handelingen 2:36–38

Verbonden

Een verbond is een heilige overeenkomst tussen God en de mens. God stelt de voorwaarden van het verbond en de mens stemt erin toe zich daaraan te houden. God belooft ons dan bepaalde zegeningen voor onze gehoorzaamheid (zie LV 82:10).

Alle heilsverordeningen van het priesterschap gaan altijd van een verbond vergezeld. Wij sluiten bij onze doop een verbond met de Heer en hernieuwen dat verbond door aan het avondmaal deel te nemen. Broeders die het Melchizedeks priesterschap ontvangen, gaan de eed en het verbond van het priesterschap aan. In de tempel sluiten we nog meer verbonden.

Relevante verwijzingen: Exodus 19:5–6; Psalmen 24:3–4; 2 Nephi 31:19–20; LV 25:13

8. Huwelijk en gezin

Het huwelijk tussen man en vrouw is van Godswege geboden. Het gezin staat centraal in Gods plan voor ons eeuwig heil en geluk. De kans op een gelukkig gezinsleven is het grootst als de leringen van de Heer Jezus Christus eraan ten grondslag liggen.

Het heilige voortplantingsvermogen mag alleen gebruikt worden tussen een man en een vrouw die wettig met elkaar zijn gehuwd. Ouders moeten zich vermenigvuldigen en de aarde vervullen, hun kinderen in liefde en rechtschapenheid opvoeden en in de stoffelijke en geestelijke behoeften van hun kinderen voorzien.

Man en vrouw hebben de plechtige taak om van elkaar te houden en voor elkaar te zorgen. De vader behoort zijn gezin met liefde en in rechtschapenheid te presideren en in de levensbehoeften te voorzien. De taak van de moeder is op de eerste plaats de zorg voor de kinderen. Vader en moeder hebben de plicht om elkaar als gelijkwaardige partners met deze heilige taken te helpen.

Door het goddelijke plan van geluk is het mogelijk dat de familieband ook na de dood blijft bestaan. De aarde is geschapen en het evangelie is geopenbaard, opdat er gezinnen konden worden gesticht en voor eeuwig worden verzegeld en verhoogd. (Aangepast overgenomen uit ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, Liahona, november 2010, 129; zie ook LDS.org/topics/family-proclamation.)

Relevante verwijzingen: Genesis 2:24; Psalmen 127:3; Maleachi 4:5–6; LV 131:1–4

9. Geboden

De geboden zijn de wetten en voorschriften die God de mens geeft. We tonen Hem onze liefde door zijn geboden te onderhouden (zie Johannes 14:15). Gehoorzaamheid aan de geboden leidt tot zegeningen van de Heer (zie LV 82:10).

De twee meest fundamentele geboden zijn: ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. […] en […] u zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Mattheüs 22:36–39).

De tien geboden zijn een essentieel onderdeel van het evangelie. Het zijn eeuwige beginselen, noodzakelijk voor onze verhoging (zie Exodus 20:3–17). De Heer heeft ze lang geleden aan Mozes geopenbaard en in hedendaagse openbaringen bevestigd.

Andere geboden houden onder meer in: dagelijks bidden (zie 2 Nephi 32:8–9), anderen over het evangelie vertellen (zie Mattheüs 28:19–20), de wet van kuisheid naleven (zie LV 46:33), een volledige tiende betalen (zie Maleachi 3:8–10), vasten (zie Jesaja 58:6–7), anderen vergeven (zie LV 64:9–11), een geest van dankbaarheid hebben (zie LV 78:19) en het woord van wijsheid naleven (zie LV 89:18–21).

Relevante verwijzingen: Genesis 39:9; Jesaja 58:13–14; 1 Nephi 3:7; Mosiah 4:30; Alma 37:35; Alma 39:9; LV 18:15–16; LV 88:124

Ga voor meer informatie over deze onderwerpen naar LDS.org, Teachings, Gospel Topics; of raadpleeg Trouw aan het geloof: evangeliewijzer (2004).

Afdrukken