Bibliotheek
Les 7: Mattheüs 3


Les 7

Mattheüs 3

Inleiding

Johannes de Doper predikt en doopt in Judea. Jezus Christus gaat van Galilea naar de Jordaan, waar hij Zich door Johannes laat dopen. God de Vader getuigt dat Jezus zijn geliefde Zoon is.

Lessuggesties

Mattheüs 3:1–12

Johannes de Doper predikt in Judea.

Laat de klas zich voorstellen hoe ze zich zouden voelen als een cursist hun persoonlijke bezittingen wegnam. Laat ze zich inbeelden dat die cursist zich telkens wel verontschuldigde, maar daarna doorging met het wegnemen van persoonlijke spullen. Vraag:

  • Wat zou je van die verontschuldigingen denken?

  • Hoe zijn de daden van deze cursist te vergelijken met onoprechte bekering?

Nodig de cursisten uit om bij hun studie van Mattheüs 3 te zoeken naar waarheden die ons helpen begrijpen wat we dienen te doen om ons waarlijk te bekeren.

Vraag een cursist Mattheüs 3:1–4 voor te lezen. Vraag de andere cursisten welke gebeurtenis het volk voorbereidde op de bediening van de Heiland.

  • Wie was Johannes de Doper? (Hij was de zoon van Zacharias en Elizabet, de nicht van Maria. Hij bezat de sleutels van het Aäronisch priesterschap [zie LV 13; 84:27–28].)

  • Wat deed Johannes?

  • Waartoe spoorde Johannes zijn toehoorders aan?

De zending van Johannes werd voorzegd door Jesaja (Esaias) en door andere profeten (zie Jesaja 40:3; Maleachi 3:1; 1 Nephi 10:7–10). Johannes bereidde de weg voor de Messias (Jezus Christus) door bekering te prediken en door te dopen met water.

  • Hoe denk je dat het prediken van bekering en het dopen met water de weg voorbereidde voor de Heer?

Vraag een cursist Mattheüs 3:5–6 voor te lezen. Vraag de klas mee te lezen en op te letten hoe het volk reageerde op de boodschap van Johannes.

  • Hoe reageerde het volk op de woorden van Johannes? (Ze beleden hun zonden en lieten zich dopen. Leg uit dat de bereidheid om je hemelse Vader en, indien nodig, je priesterschapsleiders je zonden te belijden, van essentieel belang is voor bekering [zie Trouw aan het geloof: evangeliewijzer (2004), 134].)

Vraag een cursist Mattheüs 3:7 voor te lezen. Laat de klas meelezen en opletten tot wie Johannes sprak.

  • Tot wie sprak Johannes volgens dit vers?

Leg uit dat de Farizeeën een Joodse, religieuze groepering waren van wie de naam ‘afzonderlijk’ of ‘apart’ betekent. Zij gingen er prat op dat ze de wet van Mozes stipt onderhielden en geloofden dat toevoegingen van mensen, ook wel ‘de gesproken wet’ genoemd, even belangrijk waren als de oorspronkelijke wet van Mozes (zie Gids bij de Schriften, Farizeeën). De Sadduceeën waren een kleine maar politiek zeer invloedrijke groepering onder de Joden, die geloofden in gehoorzaamheid aan de letter van de wet van Mozes. Zij geloofden niet in de leer van de opstanding of het eeuwig leven (zie Gids bij de Schriften, ‘Sadduceeën’).

  • Hoe noemde Johannes de Farizeeën en de Sadduceeën?

Afbeelding
Palestijnse adder

Palestijnse adder

© taviphoto/Shutterstock.com

Laat zo mogelijk een foto van een Palestijnse adder zien en leg uit dat het de vaakst voorkomende giftige slang is in Israël. Adders zijn ‘s nachts actief en jagen voornamelijk door zich te verstoppen en daarna hun prooi te besluipen. Als adders zich bedreigd voelen, rollen ze zich op, sissen ze en vallen ze hun tegenstander aan.

  • Waarom denk je dat Johannes de Farizeeën en Sadduceeën adders noemde? (U kunt erop wijzen dat de Farizeeën en Sadduceeën zich bedreigd voelden door Johannes, omdat hij veel mensen van hun slechte invloed en valse leerstellingen wegleidde.)

Leg uit dat de Bijbelvertaling van Joseph Smith meer woorden van Johannes aan de Farizeeën en Sadduceeën bevat. Laat een cursist uit de Bijbelvertaling van Joseph Smith, Mattheüs 3:34–36 voorlezen (in de Gids bij de Schriften). (Leg indien nodig uit dat deze verzen een vertaling van Mattheüs 3:8–9 zijn.) Laat een cursist die verzen voorlezen.

  • Wie zouden de Farizeeën en Sadduceeën volgens Johannes eveneens verwerpen?

  • Hoe zou je de boodschap van Johannes samenvatten?

Schrijf op het bord: Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering.

Om de cursisten te helpen deze zin te begrijpen, kunt u uitleggen dat mensen in de Schriften vaak voorgesteld worden als bomen die goede of slechte vruchten voortbrengen. Toon of teken een stuk fruit en leg uit dat het onze verlangens en daden vertegenwoordigt. (Leg indien nodig uit dat deze verzen een vertaling van Mattheüs 3:8–9 zijn.)

Herinner de cursisten aan het scenario dat ze zich bij het begin van de les hebben voorgesteld (een cursist neemt hun persoonlijke bezittingen weg en blijft dat doen, zelfs na zich ervoor verontschuldigd te hebben).

  • Lieten de verlangens en daden van de cursist duidelijk het principe van bekering zien? Waarom niet? (De cursist bleef dingen wegnemen van andere cursisten, zelfs nadat hij of zij zich had verontschuldigd.)

  • Hoe zou je samenvatten wat ‘vruchten voortbrengen in overeenstemming met de bekering’ (Mattheüs 3:8) betekent? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Wij tonen de Heer ware bekering als we onze verlangens en daden aanpassen en zijn leringen te volgen.)

  • Welke verlangens en daden geven aan dat we ons werkelijk van onze zonden bekeerd hebben?

Om de cursisten deze waarheid te helpen begrijpen, zet u de volgende voorbeelden op het bord: spieken op school, gemeen zijn tegen je broer of zus, onvriendelijk zijn tegen klasgenoten of hen pesten, grove taal gebruiken en pornografie bekijken. Vraag de cursisten hoe iemand die zich bekeerd heeft van deze zonden, denkt en handelt.

Lees Mattheüs 3:10 voor. Vraag de cursisten mee te lezen en te letten op de gevolgen wanneer je je niet bekeert. Vraag de cursisten naar hun bevindingen. Leg uit dat ‘omgehakt en in het vuur geworpen’ inhoudt dat onbekeerlijke personen de invloed van Gods Geest verliezen en uiteindelijk de zegeningen van het celestiale koninkrijk opgeven.

Laat de cursisten overwegen welke verlangens of handelingen ze mogelijk dienen aan te passen om zich waarlijk te bekeren. Nodig hen uit ware bekering te tonen door verlangens en daden die niet in overeenstemming zijn met Gods leringen, aan te passen.

Vraag de cursisten Mattheüs 3:11 in stilte te lezen en op te letten wat de Heiland volgens Johannes zou doen.

  • Wat zou Jezus volgens vers 11 dat Johannes niet kon? (Jezus zou dopen ‘met de Heilige Geest en met vuur.’ Leg uit dat Johannes verwees naar het ontvangen van de gave van de Heilige Geest, wat het tweede deel is van het verbond en de verordening van de doop. De Heilige Geest heiligt en zuivert onze ziel als door vuur [zie 2 Nephi 31:13–14, 17].)

Vat vers 12 samen: er wordt symbolisch beschreven wat zal gebeuren met de rechtvaardigen die Jezus Christus aanvaarden (de tarwe) en met de goddelozen die Hem verwerpen (het kaf).

Mattheüs 3:13–17

Jezus Christus laat Zich dopen en de Vader bevestigt dat Hij zijn geliefde Zoon is.

Laat de cursisten die gedoopt zijn, nadenken over hun eigen doop. Vraag een aantal van hen te vertellen wat ze zich erover herinneren.

Leg uit dat in Mattheüs 3:13–17 de doop van de Heiland beschreven staat. Laat de cursisten bij hun studie van deze verzen letten op overeenkomsten tussen hun doop en die van de Heiland.

Zet de volgende vragen op het bord:

Door wie?

Hoe?

Waarom?

Deel de klas op in groepjes van twee. Vraag ze beurtelings een vers voor te lezen uit Mattheüs 3:13–17 en te letten op het antwoord op deze drie vragen. Vraag na enige tijd:

  • Door wie liet Jezus Zich dopen? (Schrijf Johannes de Doper op het bord bij Door wie?)

  • Waarom reisde Jezus van Galilea naar de Jordaan om Zich te laten dopen door Johannes de Doper? (Herinner de cursisten eraan dat Johannes de sleutels van het Aäronisch priesterschap bezat en dat hij in die tijd als enige de bevoegdheid had om de verordening van de doop te verrichten. (Schrijf Juiste bevoegdheid op het bord bij Johannes de Doper.)

  • Welke woorden in vers 16 geven aan hoe Jezus gedoopt werd? (Zorg ervoor dat de cursisten begrijpen dat de woorden ‘kwam Hij meteen op uit het water’ betekent dat Hij werd gedoopt door onderdompeling. Hij ging dus helemaal onder water. Schrijf Door onderdompeling op het bord bij Hoe?)

Laat de cursisten zich voorstellen dat zij bij de Jordaan waren toen Jezus Zich liet dopen.

  • Waarom aarzelde Johannes eerst om de Heiland te dopen? (Hij wist dat Jezus’ macht en bevoegdheid groter waren dan de zijne.)

  • Wat gaf Jezus in vers 15 als reden waarom Hij Zich diende te laten dopen? (‘Om alle gerechtigheid te vervullen.’ Schrijf deze zin op het bord bij Waarom?)

  • Wat betekenen die woorden volgens jullie?

Leg uit dat ‘om alle gerechtigheid te vervullen’ betekent dat we alles doen wat onze hemelse Vader van ons vraagt, zodat we later weer bij Hem kunnen wonen. Dit houdt de heilsverordeningen in, die God van al zijn kinderen vereist, dus ook van Jezus. Door Zich te laten dopen, gaf Jezus ons het volmaakte voorbeeld, toonde Hij nederigheid, gehoorzaamde Hij aan de geboden van zijn hemelse Vader en ontving Hij een noodzakelijke verordening om het eeuwige leven te bereiken (zie 2 Nephi 31:4–11).

Laat de cursisten aan de hand van hun antwoorden op de drie vragen bepalen welke leerstelling ze uit Mattheüs 3:13–17 kunnen halen. De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: Doop door onderdompeling door iemand die daartoe het juiste gezag bezit, is onmisbaar voor ons eeuwig heil.

  • In welk opzicht komt jouw doop overeen met het voorbeeld dat de Heiland ons gaf?

Leg uit dat Mattheüs 3:16–17 ons eveneens een waarheid leert over de Godheid. Laat de cursisten deze verzen in stilte doornemen en opletten wat er staat over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

  • Waar bevond elk lid van de Godheid Zich bij de doop van de Heiland? (Jezus Christus bevond Zich in de Jordaan, de Heilige Geest daalde op Hem neer als een duif en onze hemelse Vader sprak vanuit de hemelen. Leg uit dat de Heilige Geest niet echt in een duif veranderde. De duif is eerder een teken of een symbool dat de Heilige Geest was neergedaald op Jezus.)

  • Welke waarheid staat er in deze verzen over de Godheid? (De strekking van de woorden van de cursisten dient de volgende waarheid te omvatten: De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn drie afzonderlijke personen.)

Wijs erop dat veel mensen een verkeerd of onvolledig beeld van de Godheid hebben. Naarmate we de ware aard van de Godheid beter begrijpen, kunnen we Hen meer liefhebben en zijn we er beter op voorbereid anderen over Hen te leren en van Hen te getuigen.

Om de cursisten beter de identiteit van elk lid van de Godheid te helpen begrijpen, verdeelt u de klas in groepjes van drie en vraagt u de cursisten om ‘God’ op te zoeken in de Gids bij de Schriften. Per groepje laat u iedere cursist één lid van de Godheid bestuderen. Laat de cursisten bij het lezen letten op het lid van de Godheid dat aan hen toegewezen is. Geef ze voldoende tijd en vraag ze dan om aan hun groepje uit te leggen wat ze hebben geleerd en waarom het belangrijk is dat we deze waarheden kennen.

Om de les af te sluiten, kunt u overwegen cursisten uit te nodigen hun getuigenis over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te geven.

Toelichting en achtergrondinformatie

Mattheüs 3:11. ‘Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.’

Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd wat het betekent om gedoopt te worden met vuur:

‘Ons wordt geboden en geleerd dat we zó moeten leven dat onze gevallen natuur verandert door de heiligende macht van de Heilige Geest. President Marion G. Romney onderwees dat de doop met vuur door de Heilige Geest “[ons] van een vleselijke naar een geestelijke toestand brengt. Die reinigt, geneest en zuivert de ziel. […] Geloof in de Heer Jezus Christus, bekering en doop met water zijn allemaal nodig ter voorbereiding, maar de [doop met vuur] is de vervulling. Het ontvangen van [de doop met vuur] is uw klederen laten reinigen door het zoenbloed van Jezus Christus’ (Learning for the Eternities, samengesteld door George J. Romney [1977], p. 133; zie ook 3 Nephi 27:19–20).

Wanneer we aldus zijn wedergeboren en ernaar streven zijn Geest altijd bij ons te hebben, zal de Heilige Geest onze ziel heiligen en zuiveren als door vuur (zie 2 Nephi 31:13–14, 17). Uiteindelijk moeten we vlekkeloos voor het aangezicht van God staan.’ (‘Reine handen en een zuiver hart’, Liahona, november 2007, p. 81.)

Mattheüs 3:12. ‘Zijn wan is in zijn hand’

De ‘wan’ waarover sprake is in Mattheüs 3:12 is een platte, gevlochten mand waarmee graankorrels in de lucht werden gegooid. Zo werd de tarwe van het kaf gescheiden. De tarwekorrels vallen terug op de grond terwijl de wind het lichtere kaf wegblaast. De tarwe werd dan in een schuur of voorraadhuis samengebracht en het kaf werd verbrand. Johannes heeft gezegd dat de Heiland, die na hem zou komen, de gelovigen van de ongelovigen zou scheiden zoals de tarwe van het kaf gescheiden wordt (New Testament Student Manual [Church Educational System manual, 2014], 17).

Mattheüs 3:16. Het teken van de duif

De profeet Joseph Smith heeft uitgelegd dat de Heilige Geest niet als een duif verscheen na de doop van Jezus Christus. De neerdalende duif betekende eerder dat de Heilige Geest daar aanwezig was. Joseph Smith heeft verklaard:

‘Het symbool van de duif is al vóór de schepping van de wereld ingesteld als getuige van de Heilige Geest, en de duivel kan niet met het symbool van de duif verschijnen. De Heilige Geest is een persoon en heeft de vorm van een persoon. Hij verschijnt niet in de vorm van een duif, maar wel met het symbool van de duif. De Heilige Geest kan Zich niet transformeren tot een duif, maar het symbool van de duif werd aan Johannes gegeven om de geldigheid van de daad aan te geven, daar de duif voor waarheid en onschuld staat.’ (Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007], 81.)

Mattheüs 3:13–17. De Vader, Zoon en Heilige Geest zijn drie afzonderlijke personen.

Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd dat de leden van de Godheid één zijn maar ook afzonderlijke personen:

‘Wij geloven dat deze drie goddelijke personen, die samen één Godheid vormen, eensgezind zijn in doel, methodiek, getuigenis en zending. […] Ik denk dat het juist is om te stellen dat wij geloven dat Zij in elk denkbaar, belangrijk en eeuwig aspect één zijn, maar wij geloven niet dat Zij drie personen zijn in het ene, ondeelbare wezen van God, het denkbeeld van de Drie-eenheid dat in de Schriften nooit is verkondigd, omdat het niet waar is.’ (‘De enige waarachtige God en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft’, Liahona, november 2007, 40.)

Ouderling Holland legde uit dat een oorzaak van de verwarring rond de aard van de Godheid in de grote afval ligt: ‘kerkfunctionarissen, filosofen en andere religieuze waardigheidsbekleders’ discussieerden over de aard van de Godheid en besloten uiteindelijk dat God onkenbaar en onbegrijpelijk was. (Zie ‘De enige waarachtige God en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft’, 40–41.)

Afdrukken